• Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen. Het onderstaande fragment komt uit Tirade
9 oct.
- Gistermiddag vertelde vader me het verhaal van de streek die hij ooit een HBS-leraar geleverd heeft en waar hij zijn leven lang spijt van heeft gehad; hij herinnerde zich dat hij daar in Urbino op gezinspeeld had en me toen beloofd had me het verhaal te vertellen. Het bleek geen bijster interessante, voornamelijk kinderachtige kwajongensstreek te zijn die hij met een aantal vrienden, onder wie oom Bram, had uitgehaald: omdat die leraar hun in de klas ‘beledigd’ had en hun ‘een stelletje stomme stinkerds’ had genoemd, hadden ze, ‘na het nuttigen van een aantal grocjes’ een ‘naar, hatelijk document’ opgesteld en dat vervolgens, ‘besmeurd met een stinkende materie’, bij die leraar in de bus gedaan. Maar hij had anderhalf uur nodig om me dat te vertellen, zo'n spijt had hij er nog altijd van; hij verzekerde me nadrukkelijk dat die leraar ‘helemaal geen rotvent’ was geweest (en even nadrukkelijk dat oom Bram dat wél had gevonden en tot de dag van vandaag is blijven vinden) en de clou van het verhaal was eigenlijk, dat hij vorig jaar op een reünie van de Haagse HBS die leraar had ontmoet en hem toen alsnog zijn spijt had betuigd over het gebeurde. Daar was zelfs een correspondentie uit ontstaan: die leraar had hem zijn curriculum vitae gestuurd en hij had zijn eigen curriculum vitae teruggestuurd, ‘om te laten zien dat ik ook wel wat met mijn leven gedaan heb’.
Ik kreeg nog meer verhalen te horen. Vaders grootvader, mijn overgrootvader dus, was directeur van het Kurhaus in Scheveningen. Als kleine jongen ging hij met zijn vader naar concerten daar. Wat hem dan vooral fascineerde, was de dirigent, die bij zijn verschijnen door de hele zaal werd toegeklapt en vervolgens met niets dan zijn stokje al die muziek liet klinken. Dus toen zijn grootvader hem vroeg wat hij voor zijn verjaardag wilde hebben, zei hij ‘een dirimaatstokje’. Dat kreeg hij ook, en hij werd met dat dirimaatstokje tussen de knieën van zijn grootvader gefotografeerd.
‘Mijn grootmoeder verwende me verschrikkelijk,’ zei hij. ‘Toen ik eens zou komen eten, vroeg ze me wat ik het liefst wilde eten. Erwtensoep! zei ik. Het was hartje augustus en gloeiend heet, maar er werd erwtensoep gegeten.’
De grootmoeder was streng calvinistisch, maar de grootvader kwam uit een Limburgs rooms gezin met negen broers en zusters, dat hij door zijn huwelijk radicaal van zich vervreemdde; alleen oom Michel, ‘een goeiige, dikke vrijgezel’, ging nog wel met hem om. Zijn oudste zoon, mijn opa dus, werd kort na zijn geboorte door zijn roomse grootmoeder en tante gekidnapt en in een tobbe rooms gedoopt, een sacramentale handeling die zijn calvinistische moeder, van wier verblijf in het ziekenhuis listig gebruik was gemaakt, ‘op haar hart trapte’; van een verzoening kon toen natuurlijk nooit meer sprake zijn.
Hij vertelde nog veel meer verhalen, maar ik heb nu geen zin meer die op te schrijven.
- De hevige spanning van de laatste dagen in Urbino is verdwenen. Stefano's aanwezigheid werkt neutraliserend. Of misschien ben ik gewoon te moe.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten