• De anonieme Nederlandse vrouw M.C. beschrijft in het tijdschrift Groot Nederland van 1917 een reis (door oorlogsgebied) naar het Zwitserse Bern, omwille van haar gezondheid. Ze ontmoet veel mensen.
16 Oct.
Nog een Engelsche is gekomen en werkt den heelen dag van 's morgens negen tot 's avonds zeven tenbehoeve der Engelsche krijgsgevangenen in Duitschland, een knap meisje, naar de laatste mode gekleed, onberispelijk, zonder overdrijving, alsof ze zoo uit de hand van den Schepper kwam: met grijs-zwarte laarsjes, een wijd-uitstaand waaierrokje en hoog-opgekapt haar met al de krulletjes, die daar bij hooren, elk op de juiste plaats. Innerlijk is ze als uiterlijk: bewonderenswaardig matter-of-fact, vol orde in boven- en binnenkamer. Zij heeft niet van die verdwaalde gedachten - dat is zeker - die onverwachts om het hoekje glurend, ons op de ongelegenste tijden, het licht voor den neus uitblazen.
Daarentegen de Hongaarsche... Ik houd van Hongaren... Ze hebben een oneindige, een grenzenlooze weekheid. Hun stem is, als van Russen en Polen ook, vol diepten van onbewustheid. Ze stroomen over van leven, dat zich zelf nog niet kent. Hebben ze lang geslapen en gedroomd?... Ze zijn rijk. Maar ze weten het zelf niet. Ze werpen hun schatten om zich. Wat doet het er toe?
160-2017>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten