• Portret: Jan Veth.
(Dagboek 30 Januari 1951)
Ik weet in den hemel te zijn en bemerk er op 't oogenblik nagenoeg niets van. Ga ik na hoe mijn 'omstandigheden' zijn, dan blijken die zóo, dat ik geen betere zou wenschen. Maar iets prettigs, veel aangenaams te ervaren, behoort niet tot het verblijven in den hemel. Afwezigheid van het lichamelijk en geestelijk onaangename is wèl een bestanddeel, is als 't ware de vloer, van het hemelsch verblijf, even zeer, ongeveer, als het weten, dat men leeft.
Als ik zeg te weten in den hemel te zijn, zeg ik daarmee mij te herinneren, dat mijn denken mij het bewustzijn kan geven zóo gelukkig te zijn, dat ik mij geen grooter geluk kan denken. Wanneer ik nu door het venster naar buiten kijk en daar de, dagelijks zich vertoonende, gewone dingen zie, denk ik, ofschoon zeer 'gedrukt' zijnde, niet: 'Daar heb je wéér al die ellendige wezenloze dingen van het grauwe stadsleven;' maar ik denk: 'Daar heb je weer al die beminde dingen, wier aanblik mij den hemel kan geven.' Aldus ben ik ook op den sombersten dag met den hemel, hoe lichtelijk het ook moge zijn, eenigermate verbonden. Dat is er een teken van, dat in mijn gegeven denken, de hemel-gedachte hoofdzakelijker is dan de wisselende geestes-gesteldheden.
(Dagboek 30 Januari 1951)
Ik weet in den hemel te zijn en bemerk er op 't oogenblik nagenoeg niets van. Ga ik na hoe mijn 'omstandigheden' zijn, dan blijken die zóo, dat ik geen betere zou wenschen. Maar iets prettigs, veel aangenaams te ervaren, behoort niet tot het verblijven in den hemel. Afwezigheid van het lichamelijk en geestelijk onaangename is wèl een bestanddeel, is als 't ware de vloer, van het hemelsch verblijf, even zeer, ongeveer, als het weten, dat men leeft.
Als ik zeg te weten in den hemel te zijn, zeg ik daarmee mij te herinneren, dat mijn denken mij het bewustzijn kan geven zóo gelukkig te zijn, dat ik mij geen grooter geluk kan denken. Wanneer ik nu door het venster naar buiten kijk en daar de, dagelijks zich vertoonende, gewone dingen zie, denk ik, ofschoon zeer 'gedrukt' zijnde, niet: 'Daar heb je wéér al die ellendige wezenloze dingen van het grauwe stadsleven;' maar ik denk: 'Daar heb je weer al die beminde dingen, wier aanblik mij den hemel kan geven.' Aldus ben ik ook op den sombersten dag met den hemel, hoe lichtelijk het ook moge zijn, eenigermate verbonden. Dat is er een teken van, dat in mijn gegeven denken, de hemel-gedachte hoofdzakelijker is dan de wisselende geestes-gesteldheden.
Dank.. Een heel mooi citaat....
BeantwoordenVerwijderen