• Peter Matthiessen (1927-2014) was een Amerikaanse schrijver. In De Sneeuwluipaard (vertaling Victor Verduin) doet hij verslag van een trektocht door de Himalaya.
19 oktober
[...] Op een avond vorige maand in Kathmandu, kwam een jonge bioloog die de leiding had van een veldprojekt in de Arun Vallei in Oost-Nepal naar onze tafel en zette een gipsafdruk neer van een grote primatenvoet; dit afgietsel was zes maanden geleden gemaakt in de sneeuw rond zijn tent. De sporen liepen naar beneden over de steile sneeuwhelling naar de beboste vallei; hij en zijn collega's waren niet in staat geweest ze verder te volgen. Het was duidelijk dat het hier ging om de 'verschrikkelijke sneeuwman' en ik wachtte erop dat GS [George Schaller, vriend en bioloog] iets skeptisch zou zeggen. Maar hij knikte alleen maar, pakte de gipsafdruk voorzichtig op, bekeek hem van alle kanten en zette hem weer neer met een ernstig gezicht; wat hem het meest interesseerde, zei hij uiteindelijk, was de overeenkomst van deze yeti-afdruk met die van een berggorilla. Later zei hij tegen me dat hij dat niet uit beleefdheid had gezegd en dat er voor hem geen twijfel bestond dat een dier dat nog niet wetenschappelijk beschreven was die afdruk had gemaakt. Ondanks het gespot van zijn meerderen, had GS vanaf het moment dat de alpinist Eric Shipton in 1951 de eerste duidelijke foto's had gemaakt van yeti-voetsporen op de Mount Everest, geloofd in het bestaan van een dergelijk beest. "Minstens 95 procent van het yeti-materiaal is onzin," vertelde GS, "maar op basis van de foto's van Shipton en nog wat ander bewijsmateriaal ben ik er van overtuigd dat er hier een dier leeft dat de wetenschap onbekend is." (Hij heeft wel zijn twijfels over de [Noord-Amerikaanse] sasquatch, waarvan het bestaan door niemand minder is geaccepteerd dan Dr. John Napier van de Universiteit van London, dé autoriteit op het gebied van primaten; Napier gelooft daarentegen niet in de yeti, hoewel de foto's van Shipton hem doen twijfelen. De theorie dat de yeti een overgebleven soort voorloper van de mens is, die lang geleden de dichte wouden is ingedreven door de opkomst van de Homo Sapiens die hoogstwaarschijnlijk wel meer primitieve hominidae heeft uitgeroeid, wordt niet geholpen door zijn vreemde, dierachtige voet waardoor hij eerder geplaatst zou kunnen worden in de groep subhominidae zoals de Gigantopithecus of zelfs in de klasse der apen. De honderden foto's en gipsafdrukken van sasquatchsporen daarentegen, tonen een zeer grote, ruwe mensachtige voetafdruk met de grote teen dicht bij de andere en niet apart zoals bij alle andere bekende primaten — een voetafdruk die gemaakt zou kunnen zijn door een Australopeticus-achtige soort vroege mens. (Dit geeft de interessante mogelijkheid dat de sasquatch niet 'de wetenschap onbekend' is, maar net zoals de coelacanth prematuur 'uitgestorven' is verklaard.)
Een sterk argument tegen het bestaan van zowel de sasquatch als de yeti (en het over de hele wereld voorkomende verschijnsel dat 'Grootvoet' wordt genoemd) is dat alle expedities die er op uit zijn getrokken om deze schuwe wezens te zoeken, met lege handen zijn teruggekomen. Hoewel dit ook kan betekenen dat het leefgebied van de Grootvoet vrijwel ontoegankelijk is en dat deze wezens na lange eeuwen van zich verborgen houden buitengewoon op hun hoede zijn. De beste manier om Grootvoet te vinden, zou waarschijnlijk zijn om een kamp op te zetten in een geschikt gebied en daar rustig af te wachten, totdat het wezen met de aan primaten eigen nieuwsgierigheid zelf op onderzoek uitgaat.
De regering van Nepal neemt de yeti serieus en er is een strenge wet tegen het doden van yeti's. Maar een van de wetenschapsmensen van de Arun Vallei-expeditie heeft een vergunning die hem toestaat een van deze wezens te vangen en ik vroeg hem wat hij zou doen als er op een goede ochtend een yeti binnen schootsafstand zou verschijnen; het leek me dat dit een besluit was dat je van tevoren moest nemen, voordat de gebeurtenis zich voordeed. De bioloog werd door deze vraag in verwarring gebracht; hij had deze moeilijke beslissing nog niet genomen, of als hij dat wel had gedaan, had hij er geen vrede mee.
Na een ogenblik keek hij op en stelde mij een moeilijke wedervraag. Hij kon begrijpen dat GS als bioloog honderden kilometers over hoge bergen wilde lopen om gegevens te verzamelen over in het wild levende dieren op de Tibetaanse hoogvlakte. Maar waarom ging ik? Wat hoopte ik te vinden?
Ik haalde ongemakkelijk mijn schouders op. Om te zeggen dat ik geïnteresseerd was in blauwschapen of sneeuwluipaarden of zelfs in afgelegen lamakloosters zou geen antwoord zijn op zijn vraag, hoewel het allemaal waar was; om te zeggen dat ik een pelgrimstocht maakte, leek me dom en vaag, hoewel dat op de een of andere manier ook waar was. En dus gaf ik toe dat ik het niet wist. Hoe had ik kunnen zeggen dat ik de geheimen van de bergen wou ontsluieren, op zoek naar iets dat nog onbekend was en dat net zoals de yeti misschien, juist door het zoeken ernaar onvindbaar zou blijven?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten