• Maarten Mooy (1739-1817) kwam als commandeur van de walvisvaarder Frankendaal vast te zitten in het ijs bij Groenland. Uit: Omstandig journaal van de reize naar Groenland, gedaan door commandeur Maarten Mooy, met het schip Frankendaal (1787).
[25 October 1786]
Woensdag den 25. ’s morgens de Wind O.Z.O. met goed weer; doch deinzige Lucht, ’s middags deelde Provisie uit aan 24 Engelschen, bestaande circa in 2 Ton Vleesch en ½ Vat Brood; terwyl zy nog voor 10 dagen Brood in voorraad hadden eer zy my weder konde vragen; doch zulks stond ik haar toe dewyl zy de disperaate onderneeming deeden om naar Ysland te vluchten; wy gaaven dezelve ook 2 Sloepen, en Zeilen om Tenten over de Sloepen te maaken; zy kookten hun Vleesch en bekuipten het in 2 Tonnen; wy raaden hun deeze Onderneeming af noch aan; doch moedigde hen in zo ver aan, dat zy niet moesten beginnen dan met een kloeken moed om te volharden; en dus vooraf wel geresolveerd te zyn; ’t geen zy dan ook betoonde, en dewyl het naar Menschen oogenschyn een dwaas Conçept van hun was brachten zy ons niet weinig in Confusie; ’t geen myn hart zo beknelde dat ik ook een Brief aan myn Patroon, en een naar myn Vrouw en Kinderen mede gaf, of ’t de Voorzienigheid behaagen mogt hun door de Vlucht te redden en ons in ’t Ys te laaten omkomen: de Eerste aan myn Directeur de Ed. Heer JAN GILDEMEESTER JANSZ., behelsde in substantie een kort Verhaal uit myn Journaal uitgetrokken en een verslag van onze allerdeerniswaardige Omstandigheden; ’t slot van deezen Brief luiden dus: “Thans gaat het Engelsche Volk meest van ons met de Sloepen vluchten over ’t Ys; of zy Ysland nog mogten bekomen; wy leggen vast bevrooren; kunnen zomtyds kleine Watertjes zien, doch vreezen schielyk wederom digt te zullen zyn; dryven daaglyks heel weinig Zuidwaards, meest na dat de Winden waaijen; wat wy doen of laaten zullen, is my nog onbekend; wanneer wy Ysland in ’t gezicht krygen en de Scheepen niet los konde komen, mooglyk zullen wy dan ook moeten resolveeren om aan de Sloepen ons over te geeven om te vluchten; God hoope ik, zal in deeze akelige Omstandigheden, onzen beste Raadsman zyn; wy hebben nog voor omtrent 3 maanden Provisie; zyne Almacht smeeken wy zal het voorzien; ons Schip heeft tot nog toe geen schaade en God heeft ons tot dus verre wonderlyk bewaard; met dezen te bekorten, (’t geen God hoop ik verhoede,) niet te regt mogt komen, zo wensche verder alles ’t geen U naar Ziel en Lichaam kan gelukkig maaken en groete U Ed. voor Eeuwig Vaarwel, benevens de geheele Redery. En verzoeke als dan een gunstig aandenken van Milddaadigheid aan myn lieve Vrouw en Kinderen.”
(Deeze was getekent.)
In ’t West-Ys, in groote Droefheid op de Noorderbreedte van 68 gr. 11 min. in zwaare bezetting den 25. October 1786.
MAARTEN MOOY.
De andere naar myn Vrouw, Kinderen en Familie, was zo men ligt begrypen kan, niet min aandoenlyk en niet zonder telkens traanen te storten geschreeven; wat konde ik anders doen, daar ik myn nood niet kon verzwygen, of ik moest haar en alle de onzen voor eeuwig Vaarwel zeggen, Godt aan te beveelen om in Hem de beste troost te zoeken; deezen omstandige Brief las ik myne 3 Zoons, die ik niet zonder ontroering beschouwde, voor, en liet dezelve nevens my ondertekenen. Met deeze Brieven, en een hartelyken goeden Reis wensch, vertrok dan deeze eene Engelsche Commandeur, William Allen, met 32 Man en 2 Sloepen, een van het Deensche en een van het Zweedsche Schip; doch wy van Steng af met helder weer geen water konden zien. Deezen dag verkochten een Vat-Staart, aan Commandeur Volkert Klaasen, voor zyn Volk om te eeten, voor tien Guldens voor welke prys wy de voorige ook verkogt hadden; wy bespeurde eenige deining; doch ’t wilde hier by ons Schip nog niet breeken; ’s avonds de Wind Z.O met mooy weer; ’s nachts deinde het by ons altemaal stukken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten