• Uit een brief van de Portugese dichter Fernando Pessoa (1888-1935) aan zijn jonggestorven collega-dichter Mário de Sá-Carneiro. Uit: Mijn droom is van mij. Brieven, dagboeken, beschouwingen (vertaald door Harrie Lemmen).
Lissabon, 6 december 1915
Ik moest een paar theosofische boeken vertalen. Ik wist niets, helemaal niets van theosofie, maar zoals voor de hand ligt, ken ik er nu het wezen van. En dat heeft mij dooreengeschud op een manier die ik voor onmogelijk had gehouden bij een geloofsstelsel. [...] De mogelijkheid dat daar, in de theosofie, de echte waarheid zit, obsedeert me. […] Welnu, als je bedenkt dat de theosofie een ultra-christelijk stelsel is – in de zin dat het de christelijke beginselen bevat, verheven tot een punt waar ze gegrondvest zijn op iets dat verder ligt dan God – en denkt aan wat wezenlijk onverenigbaar is met mijn fundamentele heidendom, dan heb je het eerste ernstige element dat zich bij mijn crisis heeft gevoegd. Als je vervolgens ziet dat de theosofie, omdat ze elke godsdienst toelaat, exact hetzelfde karakter heeft als het heidendom, dat in zijn pantheon alle goden toelaat, dan heb je het tweede element van mijn ernstige zielecrisis. De theosofie maakt mij bang door haar mysterie en haar occulte grootsheid, stoot mij af vanwege haar wezenlijke humanitarisme en ‘apostolisme’ (begrijp je wat ik bedoel?), trekt me aan omdat ze zo lijkt op een ‘transcendentaal heidendom’ (zo noem ik de manier van denken waar ik op uit was gekomen), stoot me af omdat ze zo lijkt op het christendom, dat ik niet duld. Het is de afschrikking en de aantrekkingskracht van de afgrond aan gene zijde van de ziel. Een metafysische angst.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten