zaterdag 22 juni 2024

Wilhelm Waiblinger • 24 juni 1821

Wilhelm Waiblinger (1804-1830) was een Duitse dichter en schrijver. Tagebücher 1821-1826. Vertaling door DeepL onderaan.

Den 24. Juni
Ich hatte im Träume eine freundliche Erscheinung. Ich sah Mina'n wieder: In einem Holz bei einigen verfallnen Türmen hinter tiefen Graben lagen wir. Junges Gebüsch schwang sich schlingelnd und umfassend um die alten Mauern, wie ein Jugendlicher Kranz um das Silberhaupt eines Greises. Wir sahen in die Unermeßlichkeit der Zeiten, und erblickten die weitesten Geschichten in kleine glanzende Minuten zusammengezogen, wenn wir die grauen Steine, die blitzahnlichen Risse, und die hohen, schaurigen Gestalten betrachteten. So zeigt uns der Himmel unendliche Räume in dunkles Blau gekleidet, und wie milchfarbene Schimmer, so unschuldig, wie die Wangen eines Kindes, die fernsten Heere seiner schweren ungeheuren Weiten. Neben mir lag das Madchen, in derselben Gestalt, unverandert, eben so bewegsam, unruhig im Auge, rasch, aber unendlich liebevoll. Ich betrachtete mit tiefer Sehnsucht wieder ihre anmutigen Züge, und wie sie so freundlich und lachelnd mich ansah, und die Hand auf das Herz legte, als seien wir nie getrennt gewesen. Der Anblick war unendlich tröstend und erquickend, ich lag lange in heiliger Entzückung, als ein glühender Kuß mich weckte, und die Erscheinung wieder hinweggenommen war. Der heilige Strahl hatte alle Schmerzen und Bekümmernisse aus meinem Herzen gesogen, so daß mein Gemüt wieder rein und leicht, und mein Geist wieder frei und fröhlich war, wie vorher. Nichts war übrig geblieben, als ein stilles inniges Sehnen, und ein wehmütiger Klang im Aller-Innersten. Aber die wilden Qualen der Einsamkeit, die herbe Pein der marternden Gegenwart, die trübe entsetzliche Leere, das zweifelnde Schwanken zwischen Furcht und Hoffnung war gewichen, und ich sah mich wieder, mit neuer Hoffnung, in Ruhe, in stillem Bewußtsein künftiger Dinge, ein Pilger in einer vollen bedeut-samen Welt. Stimme und Sprache waren wieder lebendig geworden, und es dünkte mir nunmehr alles viel bekannter und weis-sagender, als ehmals, so daß mir der Tod wie eine höhere Offenbarung des Lebens erschien, und ich mein eigenes, schnell vorüberschwebendes Dasein mit kindlich-heiterer Rührung betrachtete. Zukunft und Vergangenheit hatten sich in mir berührt und einen innigen Verein geschlossen: ich stand weit außer der Gegenwart, und die Welt ward mir erst teuer, als ich sie zu verlieren glaubte, und mich nur als ein Fremdling in ihr fand, der ihre weiten bunten Säle noch eine kurze Weile durchwandern sollte.
-------------
Könnte die Natur nicht über den Anblick Gottes versteinert geworden sein?

DeepL-vertaling

24 juni
Ik had een vriendelijke verschijning in mijn dromen. Ik zag Mina'n weer: we lagen in een bos bij enkele vervallen torens achter diepe greppels. Jonge struiken kronkelden en verstrengelden zich om de oude muren, als een jeugdige krans om het zilveren hoofd van een oude man. We keken in de onmetelijkheid van de tijd en zagen de verste verhalen samengebald in kleine glanzende minuten toen we naar de grijze stenen, de bliksemachtige scheuren en de hoge, griezelige figuren keken. Zo toont de hemel ons oneindige ruimten, gehuld in donkerblauw, en als melkkleurige stralen, zo onschuldig als de wangen van een kind, de verste legers van zijn zware, immense uitgestrektheid. Naast me lag het meisje, in dezelfde gedaante, onveranderd, even beweeglijk, rusteloos in de ogen, snel, maar oneindig liefdevol. Ik keek weer met diep verlangen naar haar gracieuze gelaatstrekken en hoe ze me zo vriendelijk en glimlachend aankeek en haar hand op mijn hart legde alsof we nooit van elkaar gescheiden waren geweest. De aanblik was oneindig troostend en verfrissend, en ik lag lange tijd in heilige vervoering, toen een vurige kus me wekte en de verschijning weer werd weggenomen. De heilige straal had alle pijn en verdriet uit mijn hart gezogen, zodat mijn geest weer zuiver en licht was, en mijn geest weer vrij en blij als voorheen. Er bleef niets anders over dan een stil, intiem verlangen en een weemoedig geluid in mijn binnenste. Maar de wilde kwelling van eenzaamheid, de harde pijn van het kwellende heden, de doffe, vreselijke leegte, het twijfelachtige wankelen tussen angst en hoop waren verdwenen, en ik zag mezelf weer, met nieuwe hoop, in vrede, in een stil bewustzijn van de dingen die komen gaan, een pelgrim in een volle, betekenisvolle wereld. Stem en taal waren weer levend geworden, en alles leek me nu veel vertrouwder en verstandiger dan voorheen, zodat de dood me een hogere openbaring van het leven leek, en ik keek met kinderlijke, vrolijke ontroering naar mijn eigen bestaan, dat snel voorbijging. Toekomst en verleden hadden elkaar in mij aangeraakt en vormden een intieme verbintenis: ik was ver verwijderd van het heden, en de wereld werd me pas dierbaar toen ik dacht dat ik haar aan het verliezen was, en ik mezelf er slechts in terugvond als een vreemdeling die nog een korte tijd door haar wijde, kleurrijke zalen moest zwerven.
-------------
Zou de natuur niet versteend zijn bij het zien van God?

Vertaald met DeepL.com (gratis versie)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten