• De Nederlandse dichter J.H. Leopold (1865-1925) bezocht Italië in 1890, en hield daar een reisdagboek bij.
6 maart
[...] Het laatste merkwaardige of althans mij treffende was de Campo Santo, het kerkhof. Dit ligt buiten de stad, in het dal van de droge rivier, tegen de helling van een berg op. De omgeving is naar en dor, want de bergen hier zijn slechts hier en daar met een kleinen cypres of een verschrompelden eik begroeid, nergens huizen of tuinen, dorre, verlaten wildernis. Het kerhof is omloopen door een galerij aan alle vier zijden en hier in staan aan weerszijden onafgebroken een reeks van praalgraven. Hier is dezelfde weelde van marmer als in de kerken, alle monumenten zijn uit dezen steen, bijna alle versierd met levensgroote figuren. Vooral geliefkoosd is het deurmotief bekend uit de graven van Canova, overigens was er weinig moois en nog minder origineels bij. En wat een bespottelijken indruk maakt is, dat van de goedkoopheid van de stof en de werkkrachten het gevolg is, dat Jan en Alleman hier in onvergankelijken steen vereeuwigd staat. Hier schijnt een praalgraf slechts een questie van geld te zijn en niet eens van veel geld; en wat in de letterkunde een gewoon ding is, hoe de verhevenste, stoutste termen in gelegenheidsgedichten worden verkwist en verkracht bij een zeer alledaagsche persoon, kan men hier in de beeldhouwkunst opmerken. Het is de profanatie van een eer, die bij ons alleen als grootste gave aan de grootsten uit den lande wordt geschonken. Maar hier ziet ge een marmeren vrouw, de Historie, die met vergulde stift in onvergankelijk graniet den naam groeft van een braaf en eerzaam koopman of zeekapitein; op een kwistig versierd voetstuk verrijst een figuur, in hoofsche houding de hand uitgestrekt of diepzinnig de armen gekruist, en er staat de platte kop op van een burgermannetje met een ruigen ringbaard en een breeden mond, waarin men graag een pruim zou vermoeden. Ja, op een plaats is het levensgroote standbeeld te zien van een rijke bakkersvrouw, die haar afkomst niet wilde verloochenen maar met haar broodjes in de hand vereeuwigd is! Ook nog iets ploertigs was, dat alle vrouwen geportretteerd waren met zooveel mogelijk kanten sluiers en sjaals om, wat heel kunstig in marmer is nagebootst, en waarschijnlijk omdat het veel arbeidsloon kost, een criterium van chic is.
Er vraagt mij een meisje, of ik haar hart wel ken. — Er hangt ergens in een rijke kerk een oude schilderij, gevat in marmeren randen en verguld. Een donker doek, dat niet helderder wordt door het karige daglicht, door het licht der kaarsen, die branden voor het altaar in luchters uit zilver gedreven. Uit de duisternis van het doek licht slechts hier en daar een stralende aureool om het hoofd van een heilige of een goudblond kinderkopje, van rozig getint vleesch, dat opziet naar den heilige. Maar waar het oog niet onderscheiden kan, gist onze ziel en in de zwarte schaduw vermoedt zij ernstige gebaarde mannentrekken, en lijdende vrouwen gehuld in een kleed met zware plooien, een heilige handeling, geheim voor 't oog des leeks.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten