• Graham Greene (1904-1991) was een Britse schrijver. In Vluchtwegen (vertaald door P.H. Ottenhof) zijn ook dagboekfragmenten van hem opgenomen.
31 december 1953. Saigon
Wat verafgelegen plaatsen vaak zo belangwekkend maakt zijn 'de vrienden van je vrienden'; iets in hen heeft iemand die je kent aangetrokken, zal ook jij je erdoor aangetrokken voelen? Vanavond kwam zo iemand mij opzoeken, een marine-arts. Na een whisky bij mij op de kamer ben ik achter op zijn motorfiets met hem door Saigon gereden, naar een paar opiumfumeries. De eerste was een heel goedkope, op de eerste verdieping boven een heel klein schooltje waar de leerlingen werden opgeleid voor 'le certificat et le brevet'. De eigenaar schoof zelf ook - een malade imaginaire, uitgeteerd door zijn zestig pijpen per dag. Een slapend jong meisje en een jongen. Opium zou niet aan jongeren gegeven horen te worden maar, zoals de Chinezen menen, voor mensen van middelbare leeftijd en voor ouderen beperkt moeten blijven. Pijpen kostten hier per stuk 10 piaster (ongeveer 2 shilling). Daarna gingen we naar een chiquere gelegenheid - Chez Pola. Hier reserveer je een kamer en kun je iemand meenemen. Een grote Chinese paraplu boven het grote ronde bed. Naast het bed een boekenplank vol boeken - een gekke gewaarwording om twee van mijn eigen romans in een fumerie aan te treffen: Le Ministère de la Peur en Rocher de Brighton. In elk ervan schreef ik een dédicace. Hier kostten de pijpen 30 piaster.
Ik maakte voor het eerst kennis met opium in oktober 1951, toen ik op weg naar de Baie d'Along in Haiphong was. Een Franse functionaris nam mij na het diner mee naar een kamertje in een achterafstraat - toen ik de trap op ging kon ik de opium al ruiken. Het was alsof je oog voor het eerst op een mooie vrouw valt, en je beseft dat een verhouding met haar niet tot de onmogelijkheden behoort, iemand waaraan de herinnering na een nacht slapen niet verflauwt.
De madame besliste dat ik, daar ik een débutant was, niet meer dan vier pijpen moest hebben en daardoor ben ik haar dankbaar dat mijn eerste kennismaking verrukkelijk was en niet bedorven werd door de misselijkheid van te veel roken. De ambiance won terstond mijn hart - de harde divan, het leren kussen dat wel op een baksteen leek - die duiden op een zekere strengheid, de atletiek van het genoegen, terwijl het lampje dat op het gezicht van de pijpbereider schijnt als hij het bolletje bruine gom boven de vlam kneedt tot het begint te pruttelen en als in een droom van vorm verandert, de schemerige verlichting en de sobere kopjes ongezoete groene thee een uitdrukking zijn van de 'luxe et volupté'.
Elke pijp duurt, vanafhet moment dat de naald het bolletje op zijn plaats heeft geduwd en de kop ondersteboven boven de vlam wordt gehouden, niet meer dan een kwart minuut - een echte inhaleerder kan met éen diepe haal een hele pijpvol in zijn longen zuigen. Na twee pijpen voelde ik mij min of meer doezelig worden, na de vierde was mijn geest klaarwakker en kalm - ongelukkig zijn en angst voor de toekomst werden tot iets waarvan ik mij nog vaag herinnerde dat ik mij er vroeger druk om had gemaakt. Ik, die mij altijd verlegen voel en meen dat ik voor gek sta met mijn onbehouwen Frans, merkte dat ik mijn metgezel een gedicht van Baudelaire voorlas, dat prachtige escapistische gedicht, Invitation au Voyage. Toen ik die avond thuiskwam beleefde ik voor de eerste keer de slapeloze nacht die op de opium volgt. Je ligt geheel ontspannen wakker, zonder naar slaap te verlangen. Wanneer onze gedachten in de war zijn hebben we de angst voor slapeloosheid, maar in deze toestand is men doodkalm - het zou zelfs onjuist zijn te zeggen dat men gelukkig is - geluk laat je hart sneller kloppen. En dan opeens, zonder waarschuwing, slaap je. Nog nooit heb je zo diep een hele nacht lang geslapen, en dan het wakkerworden en de verlichte wijzerplaat van de wekker die vertelt dat er twintig minuten zogenaamde werkelijke tijd zijn verstreken. Weer het kalm wakkerliggen, weer die diepe, korte, nachtlange slaap. Op een keer ging ik in Saigon na het roken om half twee 's nachts naar bed en moest om vier uur alweer op om een bommenwerper te halen die naar Hanoi ging, maar in die minder dan drie uur sliep ik alle vermoeidheid weg.
Die nacht nog niet, maar vele nachten later, had ik een wonderlijk levendige droom. Normaal droom je niet na het roken, hoewel je soms in panische doodsangst wakker wordt; men zegt dat je droomt tijdens het afnemen van de bedwelming, zoals De Quincey, wanneer lichaam en geest in oorlog zijn. Ik droomde dat ik tijdens een diepzinnige discussie de opmerking maakte: 'Het zou interessant zijn geweest indien er bij de geboorte van Christus iemand aanwezig was geweest die helemaal niets gezien had,' en toen opeens, zoals dat vaak met dromen gaat, was ik die iemand. De herders knielden in gebed neer, de wijzen offerden hun gaven (in gedachten zie ik nog steeds de schouder en de roodbruine mantel van een van hen — de zwarte koning), maar zij aanbaden en offerden hun gaven aan een leegte - een blinde muur. Ik was verbaasd en ontsteld. Ik dacht: 'Als ze aan een leegte offeren zullen ze wel weten wat ze doen, laat ik dus ook maar aan die leegte offeren,' en mijn hand in mijn zak stekend vond ik een goudstuk waarmee ik mij in Bethlehem een vrouw had willen kopen. Jaren later las ik een van de evangelies en herkende het tafereel waarvan ik getuige was geweest. 'Ze offerden hun geschenken dus aan de moeder Gods,' dacht ik. 'Nuja, ik had dat goudstuk mee naar Bethlehem genomen om aan een vrouw te geven, en ik schijn het tenslotte ook aan een vrouw gegeven te hebben.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten