Den 5 April 1652.
- Omtrent vijf glazen in den nademiddagwacht, zagen wij, Gode lof, het land van de Cabo de boa Esperança, namelijk den Tafelberg, O. en O. ten Zuiden, omtrent 15 à 16 mijlen van ons, zijnde van den Opperstuurman eerst gezien, die wij derhalven vier Spaansche Realen in specie, op het eerste gezigt van het land gezet zijnde, vereerden, en de vlaggen lieten waaijen, met een kanonschot, tot een teeken dat de Reiger en de Hoop, verre te loefwaart op wezende, zulks bekennen zouden.
‘In den nacht kwamen de schepen Reiger en Hoop digt bij den Dromedaris, en vroeg in den morgen van den 6 April wilde men naar de Tafelbaai stevenen, doch men oordeelde het raadzaam eerst te doen onderzoeken of er geene vijandelijke schepen op de reede waren, daar zij meenden dat Prins Robert alhier de retourvloot inwachtte1). Het verhaal, dat nu belangrijker begint te worden, luidt als volgt:’ Stil weder met weinig variabele koelte, en alzoo wij door deze dwarlwinden weinig konden avanceren, en vrij digt onder de wal waren, zonden de sloep, met den Boekhouder Adam Hulster en den Onderstuurman Arend van Seeveren, naar den staart van den Leeuwenberg, met order om den hoek van dien te gaan inspectie nemen, wat en hoe vele schepen op de reede in de Tafelbaai mogten leggen, hetwelk gevoeglijk konde geschieden, zonder zich eens met de sloep aan de aldaar bevindende schepen te vertoonen, opdat wij, na bekomene advertentie, ondertusschen daartegen ter defensie of offensie mogten prepareren.Omtrent twee uren voor den avond wederom aan boord komende, rapporteerden, dat er geene schepen lagen, des wij lieten voorstaan, en, Gode lof, niettegenstaande gemelde stilte, nog met eene mooije Zuidelijke koeltjen (op het laatst krijgende), even na zons ondergang, nevens het jagt de Goede Hoop, in de Tafelbaai voor de Versche Rivier, op 5 vademen zandgrond wel en salvo ten anker kwamen, zijnde schipper Jan Hoogzaat met den Reiger, zeewaarts gehouden hebbende, buiten gebleven.
Gaven dezen avond nog order aan onzen schipper David de Konink, om morgen heel vroeg met een der sloepen nevens zes gearmeerde soldaten, behalve de roeijers, vooraf naar land te varen, om te zoeken of er geene brieven van eenige alhier aangewezene en vertrokkene schepen begraven waren, en met een wat groente te halen tot verversching, alzoo wij nu over de vierde halve maand in zee geweest zijn, zonder eenige ververschingsplaats te hebben aangedaan, waardoor het volk al vrij verouderd is; bevolen hen ook de zegen mede te nemen, om met eenen in der haast een trek of twee te doen, tot een versche soô.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten