donderdag 7 november 2024

Klaas Hoekstra • 8 november 1826

• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.

Den 7 November ʼs morgens de wind N.O. mooi weer, gingen twee van onze sloepen naar Ommenak met vijftien man, die aldaar zouden blijven, en drie van ons, nevens drie Esquimaux, om weder met provisie terug te komen. Voor den middag woei het hard zijnde het water zeer hol. Tegen den middag echter kwamen dezelve behouden terug. De vrouwen en kinderen der Esquimaux klommen op de klippen om te zien, de mannen liepen over de klippen heen, zijnde daar eene vlakte en nergens anders, waar de sloep aan land konde komen en er een vlagje geplaatst werd tot een sein. Na den middag waren de sloepelingen aan land, allen met doornatte voeten en zeer lekke sloepen. Ondertusschen waren wij met hen zeer verheugd over hun behouden terugkomst. De sloepen werden opgehaald en de klederen gedroogd, waarna men weder naar de kabakken ging.

Den 8 November ʼs morgens stil, het luchtje Zuidelijk, ging de sloep, welke onze loots had geweest, met provisie en medicijnen naar Nogsoak terug. Voor den middag repareerden wij onze sloepen, om bij de eerste gelegenheid naar Ommenak te kunnen gaan, en wel zoo wij hoopten, spoedig, daar de provisie met zoo vele menschen schielijk opkortte.

Den 9 November ʼs morgens de wind Z.O. zoo het scheen goed weer, doch de Groenlanders zeiden dat het op de ruimte hard woei, zoodat ons volk niet naar Ommenak konde gaan, twee van hun hadden zulke slegte voeten dat zij niet konden gaan, zij wierden door den koopman verbonden en behandeld, zoo als die noodig dacht.

Den 10 November ʼs morgens het luchtje Noordelijk, mooi weer, gingen onze manschappen naar Ommenak, alsmede drie Esquimaux, welke laatsten de reis voor geld mede deden om provisie. Het mooi weer hield aan en gaf hoop, dat zij de reis gelukkig zouden volbrengen, zijnde het anders dagelijks ongestadig weder. Verscheidene waren er onder, die de reis bijna niet konden doen en met de jol naar de sloepen gebragt moesten worden, doch de eene verkoos het om zijnen broeder, de andere om landslieden te bezoeken, en anderen waren genoodzaakt om de weinige provisie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten