6 juni
In Chaumot.
'En hoe staat je kool erbij, Philippe?'
'Och, het is geen goed kooljaar!'
'Waarom niet?'
'De bladluis en de runderen hebben de kolen opgevreten.'
'Dan moeten we jacht maken op de runderen en de bladluis.'
'Die komen altijd weer terug. Het is geen goed kooljaar. Niemand heeft kool.'
'Dan moet je sproeien!'
'Als je bent gaan sproeien, moet je blijven sproeien. Dan is het eind zoek.'
'Wat is er toch met de koe?'
'Ze loeit.'
'Dat hoor ik ook wel. Maar waarom?'
'Ze heeft verdriet. Gisteren heb ik haar kalf verkocht.'
'Wat een hoop rupsen, Philippe!'
'Ik heb er nog nooit zoveel gezien.'
'Laat je ze leven voor de vogels?'
'Tja, ik heb daar vaak twee vogels naar binnen zien gaan en ik heb ze ook weer naar buiten zien komen. Maar hun nest heb ik nog niet kunnen ontdekken.'
'Ze zullen zich wel te goed doen aan je rupsen. Kijk nou eens! Door die spijker van je is het pleisterwerk gebarsten.'
'Dat hindert niet. Ons valt dat op omdat wij het weten, maar wat niet weet ...'
'Krijgen we pruimen, dit jaar?'
'Er was wel bloesem, maar ik heb niet gekeken of er vruchten aan zijn gekomen.'
Gisteren een onweer, zo hevig dat het lijkt of we ons midden in water en vuur bevonden. Ik liep van de ene deur naar de andere, met Marinette achter me aan. Als er een donderslag losbarst, heb ik het gevoel of ik een klap in mijn gezicht krijg. We zetten een hoge rug op. Philippe doet alsof alleen de wind en het water dat naar beneden komt hem zorgen baren, of de hagel die heel wat schade aanricht. Van de bliksem, die slachtoffers maakt, die gisteren een slachtoffer heeft gemaakt, in Moraches, in een herberg waar een stuk of twaalf mannen een goed heenkomen hadden gezocht, rept hij met geen woord. Het lijkt of hij zegt: 'Niets aan de hand', om de bliksem af te leiden.
Onweer. Zolang dit huis bestaat, al meer dan honderd jaar, is het niet getroffen. Waarom zou dat nu wel gebeuren? Jawel, maar het antwoord kan een donderslag zijn!
'En hoe staat je kool erbij, Philippe?'
'Och, het is geen goed kooljaar!'
'Waarom niet?'
'De bladluis en de runderen hebben de kolen opgevreten.'
'Dan moeten we jacht maken op de runderen en de bladluis.'
'Die komen altijd weer terug. Het is geen goed kooljaar. Niemand heeft kool.'
'Dan moet je sproeien!'
'Als je bent gaan sproeien, moet je blijven sproeien. Dan is het eind zoek.'
'Wat is er toch met de koe?'
'Ze loeit.'
'Dat hoor ik ook wel. Maar waarom?'
'Ze heeft verdriet. Gisteren heb ik haar kalf verkocht.'
'Wat een hoop rupsen, Philippe!'
'Ik heb er nog nooit zoveel gezien.'
'Laat je ze leven voor de vogels?'
'Tja, ik heb daar vaak twee vogels naar binnen zien gaan en ik heb ze ook weer naar buiten zien komen. Maar hun nest heb ik nog niet kunnen ontdekken.'
'Ze zullen zich wel te goed doen aan je rupsen. Kijk nou eens! Door die spijker van je is het pleisterwerk gebarsten.'
'Dat hindert niet. Ons valt dat op omdat wij het weten, maar wat niet weet ...'
'Krijgen we pruimen, dit jaar?'
'Er was wel bloesem, maar ik heb niet gekeken of er vruchten aan zijn gekomen.'
Gisteren een onweer, zo hevig dat het lijkt of we ons midden in water en vuur bevonden. Ik liep van de ene deur naar de andere, met Marinette achter me aan. Als er een donderslag losbarst, heb ik het gevoel of ik een klap in mijn gezicht krijg. We zetten een hoge rug op. Philippe doet alsof alleen de wind en het water dat naar beneden komt hem zorgen baren, of de hagel die heel wat schade aanricht. Van de bliksem, die slachtoffers maakt, die gisteren een slachtoffer heeft gemaakt, in Moraches, in een herberg waar een stuk of twaalf mannen een goed heenkomen hadden gezocht, rept hij met geen woord. Het lijkt of hij zegt: 'Niets aan de hand', om de bliksem af te leiden.
Onweer. Zolang dit huis bestaat, al meer dan honderd jaar, is het niet getroffen. Waarom zou dat nu wel gebeuren? Jawel, maar het antwoord kan een donderslag zijn!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten