9.6.1956
- Vandaag bezocht de expositie ‘De spoortrein in de kunst’ (Le chemin de fer dans l'art) in het Musée d'Art et d'Histoire.
Ik zou drie tijdperken willen onderscheiden:
1. het heroïsche tijdperk van het spoorwegverkeer. De spoortrein moet zich nog een plaats in de wereld veroveren. Hij wordt aanbevolen met de zoetelijke Engelse gravures en te lijf gegaan met de prachtige spotprenten van Daumier. De spotprenten van Daumier rechtvaardigen op zichzelf reeds het bestaan van dit mechanisch dier;
2. de intieme periode. Het mechanisch rookwalmdier maakt deel uit van de ons vertrouwde omgeving. De impressionisten hebben de neiging het vervoermiddel te hullen in rookwolken met langzame spreiding in de aan waterdamp verzadigde Westeuropese atmosfeer. Minnaars van de schilderkunst denken noodzakelijkerwijs aan de Gare St.-Lazare van Claude Monet, een schilderij dat hier node wordt gemist. De intieme periode kent een zeker aantal thema's, die steeds weer op de doeken terugkeren: het mechanisch rupsdier in het weidse landschap, de eenzame dorpsstations, waarbij verlatenheid en kou ons om het hart slaan, het mathematisch lijnenspel der rails op de spoorwegemplacementen. De namen van vroeg- en laat-impressionisten komen ons voor de geest. In deze intieme periode past hij nog het best in de karakteristiek, die Schmidt Degener, in zijn prachtig opstel over Flaubert, van de negentiende eeuw heeft gegeven; mixtuur, zo meent hij, van romantiek en realisme, van imaginatie en observatie;
3. de energische periode van het spoorwegverkeer. De wereld heeft in het algemeen haar intimiteit verloren, zij is slechts op haar energieën ingesteld. Zij poogt zo snel mogelijk te draaien, zij vermeit zich in nucleaire fantasieën, zij zal wel uit elkaar springen. De locomotief met zijn vonken en stralend vuur, speelt een grotere rol dan de compartimenten, waar de handelsreizigers een kaartje leggen, een jonge moeder haar baby zoogt of een abt met paars kalotje zich te goed doet aan een sappige peer. Maurice de Vlaminck zit reeds met het ene been in de energische periode, maar de beste exponenten zijn de futuristen. Men denkt onwillekeurig aan de slotregels van Awater van M. Nijhoff:
De stoker werpt steenkolen op het vuur,en ten slotte:
De machinist staat leunend uit te turen.
Buiten de kap, boven de rails-figuren,
beginnen de signalen hun prelude
Zij zingt, zij tilt een knie, door stoom omstuwdNijhoff is te gevoelig om een futurist te kunnen zijn. Nijhoff was niet een staaldier, hij was bij tijden zelfs een mollig woldier.
Zij vertrekt op het voorgeschreven uur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten