Turnhout, 3 Aug. 1831.
Ik zit hier, gelijk gij ziet, in Turnhout, in het huis van,
zooals het schijnt, een zeer fatsoendelijk man, waarin
wij met ons beide zijn geloopen, en waarin wij ons laten
bedienen. Wij hebben een vermoeienden dag gehad, zoodat ik geheel afgemat ben en daarom, bij mijn intrede,
een overvloed van karnemelk, bier en wijn, alles natuurlijk
voor niet, ofschoon met aanbod van betaling, heb ingezwelgd. Ik zal echter trachten u geregeld, hetgeen ons
sedert eergisteren is wedervaren, mede te deelen. Ik kan
thans aan geen journaal denken.
Den 1sten Augustus, juist op een oogenblik, dat ik met Metman een borrel zat te drinken, en te spreken over de waarschijnlijkheid van een spoedigen optogt, kwam mevrouw Vander Werken binnen, ons zeer ontsteld verhalende, dat de artillerie bevel had gekregen, om op te trekken. Een oogenblik naderhand kwam voor ons de order, om den 2den Augustus vroegtijdig naar Hilvarenbeek te marcheren, ten einde ons daar onder de bevelen van den Heer Schimmelpenninck, majoor van een bataillon Geldersche schutterij, te plaatsen. Spoedig vernamen wij dat het niet bij Hilvarenbeek zou blijven, maar dat wij tot Poppel, op Brabandsch grondgebied, zouden gaan. Geene tijding voorzeker zou ons aangenamer zijn. Wij hadden ’s middags wezenlijk een genoegelijken maaltijd met den Luit. Huguenin, die uitgelaten was van vreugde, dat wij zouden oprukken. Door een ongelukkig toeval, had hij, bij eene vorige gelegenheid, de Willemsridderorde verloren. Ten half 1 ure ’s nachts rukten we op van Oisterwijk. Wij kwamen ten 4 ure te Hilvarenbeek. Aldaar ontmoette ik den hoogleeraar Van Heusde, die mij benevens zijn vrouw zeer vriendelijk ontving met een glas Madeirawijn. Hij hield, vóór wij over de grenzen gingen, eene voortreffelijke aanspraak, op eene voortreffelijke wijze door mijn vriend De Heer beantwoord. Door een schrikkelijken stortregen verzeld, marcheerden wij uit Hilvarenbeek. Een luid gejuich ging op, toen wij over de grenzen trokken. Ik heb waarachtig geen tijd meer. Dus vaartwel.
Den 1sten Augustus, juist op een oogenblik, dat ik met Metman een borrel zat te drinken, en te spreken over de waarschijnlijkheid van een spoedigen optogt, kwam mevrouw Vander Werken binnen, ons zeer ontsteld verhalende, dat de artillerie bevel had gekregen, om op te trekken. Een oogenblik naderhand kwam voor ons de order, om den 2den Augustus vroegtijdig naar Hilvarenbeek te marcheren, ten einde ons daar onder de bevelen van den Heer Schimmelpenninck, majoor van een bataillon Geldersche schutterij, te plaatsen. Spoedig vernamen wij dat het niet bij Hilvarenbeek zou blijven, maar dat wij tot Poppel, op Brabandsch grondgebied, zouden gaan. Geene tijding voorzeker zou ons aangenamer zijn. Wij hadden ’s middags wezenlijk een genoegelijken maaltijd met den Luit. Huguenin, die uitgelaten was van vreugde, dat wij zouden oprukken. Door een ongelukkig toeval, had hij, bij eene vorige gelegenheid, de Willemsridderorde verloren. Ten half 1 ure ’s nachts rukten we op van Oisterwijk. Wij kwamen ten 4 ure te Hilvarenbeek. Aldaar ontmoette ik den hoogleeraar Van Heusde, die mij benevens zijn vrouw zeer vriendelijk ontving met een glas Madeirawijn. Hij hield, vóór wij over de grenzen gingen, eene voortreffelijke aanspraak, op eene voortreffelijke wijze door mijn vriend De Heer beantwoord. Door een schrikkelijken stortregen verzeld, marcheerden wij uit Hilvarenbeek. Een luid gejuich ging op, toen wij over de grenzen trokken. Ik heb waarachtig geen tijd meer. Dus vaartwel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten