maandag 29 juni 2020

Maria Tesselschade Roemers Visscher • 30 juni 1624

• Een brief van Maria Tesselschade Roemers Visscher (1594-1649) die ze schreef aan P.C. Hooft na het overlijden van diens vrouw Christina van Erp. Hooft beantwoorde de vraag uit de laatste zin in een beroemde brief.

[Alkmaar, eind juni of begin juli 1624]
Mijnheer,
nadat ik een tijdlang overmeesterd ben geweest door zo'n sterke ontroering dat de gepaste wellevendheid daar niet tegenop kon, durf ik nu wensen dat (als gij denkt dat ik dat waardig ben) de hemelse deugden van onze Patrona [Hooft's echtgenote Christina] in mij net zoveel mogen herleven als in u weg mogen sterven. De aarde heeft, zonder dat waard te zijn, te lang van haar aanwezigheid genoten, en pas onlangs is haar toegevallen wat zij verdiende: verheven te worden in de hemelse troon. Allang hoorde zij daar thuis en allang hadden wij haar moeten verliezen. Ik heb met nog meer verdriet gehoord over uw smart, die ik met hevige droefheid meevoel en toch niet van u kan geloven. Hoe toch, mijnheer, gij die zo'n grote hoeveelheid standvastige wijsheid hebt verworven, zoudt gij toch nog rampzalig gemaakt kunnen worden door aardse onvermijdelijke gebeurtenissen?

Ik vraag u om te reageren op dit probleem van mij en intussen verblijf ik

uw dienstwillige vriendin
Tesselscha Roemers

2 opmerkingen:

  1. In: "uw smart, die ik niet hevige droefheid meevoel" lijkt me een typo ingeslopen: "niet" in plaats van "met".

    BeantwoordenVerwijderen