• Uit een brief die filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) na de dood van zijn zuster Adèle schreef aan Sybille Mertens-Schaaffhausen. Uit: De wereld deugt niet (vertaling Tinke Davids).
Frankfurt a.M., 9 september 1848
Het geboortejaar van mijn zuster is 1797, in juni of juli; de datum weet ik niet, hoewel de dag me nog levendig voor de geest staat, omdat de accoucheur ['vroedmeester'], in mijn aanwezigheid, mijn vader wekte door rook in zijn neus te blazen, en ik een door mijn pasgeboren zusje meegebrachte grote zak marsepein kreeg. Vlak daarna vertrok ik met mijn vader naar Frankrijk, voor twee jaar. O tijd!
Ik zie tot mijn verdriet dat het overlijden van mijn zuster u zeer melancholiek heeft gestemd. De tijd zal ook dat helen, en het is in dergelijke gevallen heel goed ons niet daartegen te verzetten, maar een handje te helpen. Wij moeten vooral duidelijk voor ogen houden dat in geen enkel denkbaar geval onze rouw en weeklachten de overledene ook maar enigszins kunnen dienen of helpen; evenmin als onszelf. Daarom ook begint Shakespeare zijn allermooiste 71ste sonnet als volgt: 'No longer mourn for me when I am dead, Than you shall hear the surly sullen bell give warning to the world that I am fled.' Ik wens u, geachte mevrouw, derhalve enige opvrolijking en verblijf met gevoelens van waarachtige hoogachting, uw toegewijde dienaar, Arthur Schopenhauer.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten