• Georges Perec (1936-1982) was een Franse schrijver. De duistere winkel (vertaling Edu Borger) is een soort droomdagboek. Daaruit het onderstaande fragment.
Juni 1972
Het dubbele feest
Ik bezoek een huis samen met de barman van een café waar ik zeer regelmatig kom. Er is een glazen muur die trilt. De barman legt het me uit: dat komt doordat hij in contact staat met de metalen stijlen van de rolluiken. Er is een gootsteen verstopt. Om hem te ontstoppen moet je eerst een andere vol laten lopen: dankzij een soort systeem van communicerende vaten maakt het leeglopen van de normale gootsteen het leeglopen van de verstopte gootsteen mogelijk.
Er is een groot feest gaande in het huis van mijn familie. Ik zit op een canapé tussen P. en een jonge vrouw, met wie ik aan het flirten ben. P. staat heel boos op; ik begrijp niet waarom. Ik spreek met de jonge vrouw af om halftwaalf 's avonds.
Ik neem een trein. Ik doorkruis een stad. Op een bepaalde plaats is een holte in het wegdek vervangen door een transportband.
Ik kom in Dampierre aan, waar een groot feest gegeven wordt. Bijna alle mensen die op het feest in het huis van mijn familie waren zijn erheen gegaan.
Ik kom mijn tante in gezelschap van Z. tegen; Z. lijkt op een andere tante van me en heeft dezelfde stem als zij (een onaangename stem); ze zegt tegen me: 'Er is een concert in de tuin.'
P. zit aan tafel tegenover me; ze heeft ontzettend veel gedronken.
Ik heb met de jonge vrouw niet afgesproken waar we elkaar precies zullen ontmoeten.
Ik loop over het landgoed. Er zijn veel dingen veranderd. Het kost me moeite om oude kelders te herkennen die in grote gewelfde zalen zijn veranderd; ik kom mensen tegen die ik vroeger in dezelfde omgeving heb gezien, met name een vrouw die mijn minnares geweest zou zijn: ze kijkt me met een raadselachtige glimlach aan, die me duidelijk lijkt te maken dat die verhouding definitief voorbij is.
Het blijft me verbazen dat ik de stem van Z. zo onaangenaam ben gaan vinden.
Er wordt een grote lunch geserveerd op een ruim wandelplein boven de ingang van het landgoed. De mensen die helemaal beneden arriveren lijken wel mieren; soms zijn het inderdaad mieren: de weg wordt schoongeveegd zodat zij (niet) binnen kunnen blijven komen.
De jonge vrouw komt bij me zitten; ze draagt een hoed, een soort van tulband met een piepklein parapluutje erbovenop; ik ben blij dat ze begrepen heeft dat ze daar naar mij toe moest komen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten