• Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.
14 Mei.
- Nieuwe vriendschap is eene schoone zaak. Men kan zich aan een nieuwen vriend nog geheel geven als iets nieuws; men heeft nog zoovele verborgene hoedanigheden te laten zien, zoovele denkbeelden bloot te leggen; al wat men aan anderen niet meer kan zeggen zonder in vervelende herhalingen te vervallen, kan men met succes aan een nieuwen vriend kwijt raken. En juist omdat iedereen zoo gaarne wat moois van zichzelven laat zien, zoo gaarne over zichzelven praat en zijne meeningen aan den man brengt, is een nieuw vriend een heerlijke bak om al dien prulleboel in uit te gooijen. Dat alles is wederkeerig; beide vrienden zijn in hetzelfde geval. Maar dit neemt een einde, en weldra heeft men elkander uitgeput; men wil op denzelfden voet doorgaan, doch het lukt niet. De een gaapt bij het verhaal van den ander en de ander vindt op zijne beurt de meening van den een volstrekt niet gelijk aan de zijne. Nu komt er een klein verschil, een woord van misverstand, en wat men van een ouden kennis gewillig zou verdragen vindt men brutaal, grof, onbeleefd in een nieuwen vriend en ils sont passés ces jours de fête!
Ik weet niet wat het moet beduiden, dat ik zoo flaneer en zoo knoei. Herinneringen uit verledene tijden zijn weêrgekomen en niet te verdrijven. De zomer nadert, het weêr heldert op, de bladeren der boomen groenen en alles baadt zich in licht. Het beeld van het lieve meisje staat mij gestadig voor den geest; zij spreekt zoete woorden, ze fluistert van liefde en lust, en maakt mij dol en wanhopend. Doch daar binnen in de duistere kamer staat mijne schilderij, zoo blaauw, zoo dof en zoo treurig, en lokt en smeekt te vergeefs. En de andere, de donkere, bruine roept met ingeschotene stem om laving en zalving; ze verleidt mij, en ik voed ze met eiwit.
Terugkomst en landerigheid! en geen wonder! Mislukte reizen zijn afschuwelijke ongelukken en hebben naweeën. Zwitserland! neen, ik geloof, dat het eene hemelsche dwaasheid zou wezen, er heen te gaan. Pleiziertogtjes komen tegenwoordig niet te pas, en eene ware studiereis zou het denkelijk niet zijn.
Ik gevoel mij, ik weet niet hoe, precies alsof ik nergens op de gansche wereld een home heb. Het lijkt mij alsof ik overal maar half te huis ben. 't Is iets gruwelijk onhuiselijks.
Mijn hemel! laat ik toch eindigen met mijn vervelend gekrabbel, zonder zin, kop noch staart; ik weet zelf niet wat het is. Ik mogt mij begraven in ik weet niet wat van landerigheid.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten