• Dagboek van sergeant A. Vink, groepscommandant bij 1e sectie 1-II-8 R.I. Na de capitulatie van het Nederlandse leger werd hij als krijgsgevangene enige tijd in Duitsland tewerkgesteld.
Maandag 13 Mei 1940
Tweede Pinksterdag. Bij het aanbreken van de dag konden we het voorterrein weer overzien. We waren nu bijzonder op onze hoede, daar we elk ogenblik iets verwachten konden.
In het voorterrein konden we niets ontdekken. Wel meenden we rechts van ons op grote afstand op de Grebbeberg iets te zien bewegen. Zekerheid hadden we echter niet. Omstreeks half acht ontdekten we de groep van Nijlunsing. Nog een ogenblik haalden we de mitrailleur uit het mitrailleurnest en plaatsten deze achter bij de uitgang, waar we een enkel schot losten. Het bleek evenwel, dat we geheel zaten ingesloten en tegenstand dus volkomen nutteloos zou zijn.
Na overleg met enkele anderen deelde ik mede dat we ons over zouden geven. Inmiddels werd door enkele geweerschutters die ik niet direct bereiken kon nog gevuurd. Ik bond mijn zakdoek aan mijn bajonet en stak mijn geweer omhoog. Daarna wachtte ik in het mitrailleurnest het verdere verloop af. Het duurde nog enige tijd voor de Duitsers bij ons waren. Ongeveer acht uur waren zij onze stelling genaderd en wierpen een handgranaat naar binnen. Door de luchtdruk woei mijn haar onder mijn helm vandaan. Ik zag een vuurstraal en wist zelf niet of ik door scherven in mijn gezicht geraakt was of niet. Ik voelde met mijn handen aan mijn gezicht en merkte dat ik ongedeerd was. Ook de anderen waren niet getroffen. Voorzien van een witte zakdoek die ik voor me uithield, verliet ik de stelling, waarna de anderen mij volgden.
Tijdens de overgave werden Berendsen D.J. (later toegevoegd: is invalide, mist rechtervoet) en een soldaat van de Pag door een schot gewond. Of zij hieraan overleden zijn weet ik niet met zekerheid. Korporaal Kok werd aan de hand gewond. Bij de uitgang stond een Duitser met het geweer in de aanslag. Niet licht zal ik vergeten het duivelse gezicht dat ik toen voor mij zag. Er lag niets menselijks meer in. We moesten direct onze uitrusting afdoen en werden met de handen omhoog en met achterlating van alles opgejaagd. Zo maakten we kennis met de Duitse stoottroepen, SS-mannen en soldaten van het z.g. doodskoppenregiment, mensen die voor niets terugdeinzen en voor wie het leven geen waarde meer heeft als het gaat om de overwinning van het Duitse Rijk. Ze gingen vreselijk tekeer en schreeuwden terwijl ze hun geweer op ons gericht hielden. D'raus, d'raus, laufen, laufen, schnell, schnell, hop, hop, hop. Hände hoch. Een dergelijke wijze van oorlogvoeren hadden wij Hollanders die nog nooit een oorlog hadden meegemaakt ons niet voorgesteld. We kwamen terecht op de deel van boer Willemse, waar ook de mannen uit de commandopost waaronder Luitenant Emous, sergeant Wenting alsmede de groepen van Helmens en Nijlunsing zich bevonden. We moesten erbij gaan staan met de handen omhoog. Dr. Bakema was bezig de verschillende gewonden die waren binnengebracht te helpen. Direct werden door de Duitsers maatregelen genomen, de gewonden van beide zijden op te halen van het slagveld. Ik zelf moest met enkele anderen een gewonde Duitser uit de stelling van Helmens halen. Op een loopgraafrooster brachten we hem in looppas naar de deel vanwaar de gewonden met een mitrailleurkar, waarop een bos stro, werden weggevoerd. Tijdens deze werkzaamheden ging het mitrailleurvuur van de Grebbeberg steeds door. In onze omgeving zagen we nog een brandende boerderij. Vervolgens werden we naar Heimerstein gebracht, waar we op een open grasveld, vóór het huis in twee rijen achter elkaar moesten gaan liggen, met het gezicht naar de Heimersteinse laan.
De kogels floten ons om de oren, zodat we ons niet op konden richten. De Duitsers dekten zich achter de bomen. Hier lagen we geruime tijd. Daar we recht voor de Heimersteinse laan lagen vreesden we een ogenblik, dat de Duitsers ons als dekking zouden gebruiken om achter ons op te rukken. Gelukkig was dit niet het geval en gingen we na geruime tijd daar gelegen te hebben via de Grebbesluis waar inmiddels een noodbrug gelegd was, de weg op naar Wageningen [Rijksstraatweg]. Vóór we op Heimerstein aankwamen, waren we gefouilleerd. Sommigen die een nog goede broek aanhadden, moesten deze verwisselen voor een versleten Duitse broek. Ook beenkappen werden ingepikt. Ter Beek, die een overjas aanhad, werd van zijn broek beroofd en in zijn onderbroek doorgestuurd. Onderweg van de Grebbe naar Wageningen moesten we steeds met de handen omhoog lopen. Duitse soldaten langs de weg en vanuit ons tegen komende auto's riepen ons telkens toe: "Hände hoch". Sommigen richtten hierbij het geweer op ons. Met het opsteken der handen tot schouderhoogte werd geen genoegen genomen. Dit was zeer vermoeiend.
Halverwege de weg naar Wageningen kwamen we bij een opgeblazen duiker waar een Duitse pantserauto was vastgelopen. We moesten deze auto weer op de weg brengen, alsmede een over de kop geslagen personenauto recht zetten. Daarna moesten we een hospitaalwagen uit het gat trekken en het gat opvullen met stenen. Terwijl we hiermede bezig waren kwam er een volgend transport gevangenen aan, waarbij Ds. van Exel en hulpaalmoezenier Joosten. Juist op dit moment vielen er granaten van Hollandse zijde op de weg, zodat we in allerijl vluchten moesten. Ds. van Exel werd door een granaatscherf gewond aan de voet en moest verder gedragen worden tot een verderop gelegen hulpverbandplaats ["Noda" bij kmp 0.9] van de Duitsers. De soldaten die hem droegen konden ons echter niet bijhouden en riepen om versterking. Ik besloot te helpen en bleef achter. De ons begeleidende Duitser begreep dit echter verkeerd en dacht zeker dat ik niet mee kon komen. Hij riep "Mantel ausziehen" en beduidde mij dat ik mijn overjas moest uittrekken. Ik voldeed hieraan en nam mijn jas over de arm. Dit was echter niet de bedoeling, want hij riep toen: "Wegwerfen". Toen wierp ik mijn jas noodgedwongen langs de kant van de weg. Eerst later ontdekte ik dat ik nu tevens mijn Bijbel en mijn veldmuts kwijt was.
Intussen holden we verder, ons nu en dan dekkend langs de glooiing van de weg tot we buiten de gevaarlijke zône waren. Daarna gingen we weer in snel marstempo verder naar Wageningen. Gelukkig werd nu niet meer zo nauwlettend toegezien of we wel de handen goed hoog hielden. Wageningen was een vreselijk gezicht. In de Hoogstraat waren vrijwel alle huizen (meest winkels) door de Hollandse artillerie stuk geschoten. De kerktoren was blijven staan. Daar de Hoogstraat grotendeels door puin versperd was, moesten we een heel stuk omlopen. Vóór hotel "De Wageningse Berg" [het Duitse hoofdkwartier] moesten we halt houden en op een grasveld gaan zitten. Er waren ook reeds andere krijgsgevangenen. We werden nu door andere bewakers overgenomen, die belangstellend naar van alles en nog wat informeerden, vooral wat betreft de rangen en onderscheidingstekens.
De mening der Duitsers was: "Die Holländer sind dumm gewesen, da sie die Deutschen nicht ohne Widerstand durchgelassen haben." We kregen nu ook water en kwamen door de rust weer wat op ons verhaal. Telkens kwamen er autobussen, die een transport gevangenen meevoerden. Nieuwe transporten gevangenen kwamen telkens nog aan.
Tegen een uur of vier (Hollandse tijd) kwamen er een groot aantal transportauto's. Hier werden het restant krijgsgevangenen opgeladen en ging het naar Arnhem. De tussengelegen plaatsen bleken niets van de oorlog geleden te hebben. Alleen in Oosterbeek was het viaduct opgeblazen en waren enkele spoorwagons van de spoordijk naar beneden gestort. In Arnhem stonden de bewoners langs de weg. Velen juichten ons toe om onze behouden terugkeer. Was dit enerzijds een blijk van meeleven, anderzijds voelde je te sterker de tegenstelling dat je als overwonnene naar Arnhem gebracht werd.
Het ging nu regelrecht naar de zo bekende Menno van Coehoornkazerne waar ik mijn gehele diensttijd had doorgebracht. Aan de achterzijde hielden de auto's stil. We werden ondergebracht in het nieuwe gebouw op de "bovenbult". Aan het hek stonden vele Arnhemmers die informeerden naar familieleden. Vele lotgenoten, waaronder veel Arnhemmers, kregen hier gelegenheid hun familieleden te ontmoeten en zich tevens van het allernodigste en wat eetwaren te voorzien. Van sergeant Smaak kreeg ik enkele boterhammen, die ons na dat ik de gehele dag niets gegeten had bijzonder goed smaakten. Een zakdoek, die hij me leende, heeft me in de komende weken heel wat gemak verschaft. Behalve voor het eigenlijke doel heb ik hem o.a. benut als handdoek en theedoek. Zelfs heb ik er een keer (na "grondige" reiniging) mijn brood in gepakt. Van Duitse zijde kregen we die nacht niets te eten. Het was intussen al tamelijk laat geworden, daar we nu met Duitse tijd moesten rekenen en nu dus één uur en veertig minuten oversloegen. (De Hollandse zomertijd was nog niet ingevoerd). We sliepen die nacht in een kamer waar lege kribben stonden, zodat we ons maar op de houten planken neervlijden. In de loop van de nacht werd een deel der gevangenen met auto's weggevoerd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten