woensdag 5 februari 2025

Wouter Jacobsz • 6 februari 1573

Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Gualtherus Jacobi Masius) prior van Stein. Amsterdam 1572-1578 en Montfoort 1578-1579.

Dit is een zo getrouw mogelijke modernisering van de tekst, waarbij de zinsstructuur en betekenis behouden blijven. De tekst weerspiegelt de onzekerheid en chaos van de tijd, waarin de strijd tussen de Spanjaarden en de Geuzen grote onzekerheid bracht. [Aldus ChatGPT, die ook de moderne - ongecorrigeerde - vertaling maakte. Het origineel staat onderaan, voor de liefhebbers.]

Op de zesde van deze maand kwam bij mij de bode uit Leerdam, die in Delft bij de prior van Syon was geweest om een boodschap van het klooster van de Lelie over hun vaderschap over te brengen. Deze goede man was echter in handen gevallen van de Geuzen, die hem alles hadden afgenomen wat hij bij zich had, inclusief de brief van de prior van Syon met het antwoord op hetgeen wij hem hadden geschreven. Dit nieuws bracht ons in een diepe neerslachtigheid, omdat we nu zonder antwoord bleven.
Deze bode vertelde mij dat hij de prior persoonlijk had gesproken in het klooster van Sint-Anna, waar hij nog steeds in zijn geestelijk habijt (kloosterkleding) was. Hij bleef daar voor de lunch van elf uur tot even na één uur. Hierdoor bleek onwaar te zijn wat eerder werd rondverteld, namelijk dat deze goede heer met nog twee anderen bij de moeder van broeder Jeroen zou hebben gelogeerd, terwijl hij in werkelijkheid met een geschoren hoofd en een baard rondliep. De bode bevestigde ook dat dezelfde geruchten die eerder in Delft en in de prinselijke rechtbank werden verspreid vals waren, en dat er in Leiden daadwerkelijk oproer was geweest. Dit kwam doordat men zei dat enkele eerzame mensen verraad beraamden om de stad onder de gehoorzaamheid van de koning te brengen.
Op deze dag kwam ook S. Anna Zandersdochter uit het Agnietenklooster in Gouda naar Amsterdam en ging wonen bij de Magdalenenzusters. Diezelfde dag heb ik opnieuw een brief gestuurd aan de prior van Syon namens het klooster van de Lelie.
Uit Gouda werd mij verteld dat daar onrust begon te ontstaan en dat de rebellen eisten dat men de pastoor uit de stad verdreef, of anders zouden zij opnieuw soldaten in de stad willen hebben.

Verder gebeurde er op deze dag dat een timmerman, geheel naakt, werd binnengebracht vanuit de stad Amsterdam. Hij was vermoord door de Spanjaarden, omdat zij hadden gezien dat hij veel geld bij zich had, dat hij had verdiend door handel te drijven in het leger van de koning. Twee van de Spanjaarden werden hiervoor opgehangen en nog eens twee werden gevangengenomen.
Lezer, neem kennis van alles wat hier geschreven staat en verwonder u over deze benarde, onderdrukte en wilde tijd waarin wij leven. De last was zwaarder dan men zou kunnen geloven, zelfs als het perfect kon worden opgeschreven. Wij worden bovendien steeds banger en onzekerder, omdat het leger van de koning zo weinig vooruitgang boekt. De ene dag ging voorbij, de andere kwam, zonder dat we hoorden dat er iets wezenlijks werd gedaan, wat vreemd was. Ondertussen zagen we dat de Geuzen steeds brutaler werden en zich nergens zorgen om leken te maken, omdat ze er steeds zekerder van werden dat niemand hen zou kunnen schaden.
Bovendien spraken zij openlijk uit dat er geen twijfel over bestond dat de Geuzen eerder de heerschappij over Amsterdam zouden krijgen dan dat het koninklijke leger Haarlem zou kunnen versterken. Hierdoor verkeerden alle eerzame mensen in groot gevaar, voortdurend verscheurd tussen angst en hoop, zonder enig vooruitzicht op troost of hulp. Alles wat aan onze zijde werd ondernomen, liep immers anders en tegengesteld dan gehoopt.
Toch hadden wij altijd nog God, tot wie wij onze ogen en ons hart konden opheffen om hulp, bijstand, genade en vergeving te verkrijgen.


Op den sesten deser maent is bij mij gecoemen die bode van Leerdam, die tot Delft bij den prior van Syon geweest was om die bootscap van tconvent van Lely roerende haer paterschap, ende was dese goede man onder den gosen haer handen geweest, die hem al ontnoemen hadden soe wat hij hadde met den brief doer den prior van Syon roerende tantwoert van tgunt wij hem gescreven hadden. Ende vonden ons doer dien sijn nederlage seer verslaegen, alsoe wij sonder bescheyt bleven. Dese bode seyde mij, dat hij den prior selver gesproken hadde int convent van sint Anna, wesende noch in sijn geestelick habijt, blivende int selfde convent ten eten van des middachs te elven tot over eenen toe. Ende bevonden hier gelogen te sijn die fame, die voerens gegaen hadde, dat dese goede heer met sijn driën tot broeder Jeroens moeder gelogeert soude sijn, gaende int waerlick met een gescoeren hooft ende een baert. Affirmeerde oeck dese selfde wuytstel te sijn die fame die van Delft ende van den prinsch recht voerens gespreyt was ende dat waerachtelick binnen Leyden oproer geweest hadde, doerdien dat geseyt werde, dat sekere goede menschen verraet wuytstelden om den stadt onder des conincks obediëntie te brengen.
Quaeme oeck op desen dach binnen Amstelredam S. Anna Zandersdochter van dAgnieten binnen der Goude ende ginck tot den Magdaleenen om daer te woenen. Hebbe noch op desen dach wederom een missive gesonden an den prior van Zyon wuyt den naeme van tconvent van der Lelie.
Van der Goude werde mij vertelt, dat die warre daer mede began te rijsen ende dat die rebelle wilden dat men den pastoer2 daer wuyt den stadt verdreef, of dat sij wederom daerinne soudaeten wilden hebben.

Geboerde voerts op desen dach, dat binnen gebracht werden geheel naeckt een timmerman wuyt die stadt Amsterdam ende was vermoert van den Spaengers, omdat sij gesien hadden dat wel gelt bij hem was, van hem vercregen doerdien dat hij int conincks leger soetelde. Ende waeren van die Spaengers twee gehanghen ende noch twee gevanghen. Merckt leser alt gunt hier an malcander gescreven wert ende verwondert u van dese benaude, geperste ende woeste wilde tijt, daerinne wij geweest sijn. Die last was swaerder dan men wel soude konnen geloeven, al waert perfectelick mocht gescreven werden. Wij worden oeck voerts altijts meerder vervaert ende verbaest, om reden dat des conincks leger soe weynich vordelde. Want die een dach voer ghinck ende dander nae, sonder dat wij hoerden datter yet gedaen worde twelck sonderling was. Ende vermerckten den goosen noch altijts het hooft meer ende meer op te steken, als die niet eens en troerden maer meerder seker waeren dat haer nyemant crencken soude mogen. Oeck waeren onder haerluyden al die opelick wuyt die mont spraken, dat niet te twivelen en stonde of die gosen souden eer meesters werden van Amstelredam dan des conincks leger Haerlem soude mogen becrachtighen. Stonden hier om alle goede menschen in swaere dangier, tusschen vreese ende hoepe gestadelick ghepinicht, niet siende eenigen middelen vanwaen wij troost mochten wachten, alsoe toch soewat an onse sijde angerecht werde geheel anders ende contrarie liep. Hoewel wij noch altijts God hadden, tot wiens wij ons oogen ende ons hart keeren mochten om hulp, bijstant, genaede ende gracie te verwerven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten