• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.
7 februari 1891
Droom: een Japansche dame, oud, leelijk, met leelijke mond en tanden. Ik zei een Japansch woord voor‘rijtuig’: ‘janekuri’ - ze sprak mij verachtelijk na, om mijn slechte uitspraak en verbeterde ‘Jáne-ku-ri-’
8 februari 1891
Laat naar bed gegaan. Tegen den morgen veel en prachtig gedroomd. Mooi en grandioos - als op de hoogte van mijn beschreven werk. - Een feest in een stad - Luxemburg of Maastricht. Veel spoorreis om er te komen. Een groote, breede laan door groen bosch. Daar aan 't eind, daar is de kathedraal. Mama loopt bij me. Ik kijk in 't groen en zie vogels, bloemen en dieren. Intens zomer en buitengevoel. De gevel van de kathedraal zal verlicht worden, een groote frontomraming van kleine lichtjes. Het licht valt wit en ver door de groote laan. Tegelijk nacht en dag. Maar er is een feest. Daar gaat het woest toe. Een carneval. Dit is niet goed, het mag niet. Er komt bericht van den koning dat de groote verlichting plotseling niet branden wil. Is er een doode? - neen, het feest is zondig. Ik ga naar buiten - de verlichting is gedoofd. Ik kom feestvierenden tegen. Woest hollende paarden die geheel in vlam staan, of ze met brandend pek overgoten zijn. Voor mij de kathedraal - een ontzachlijk Gotisch gebouw - grooter dan al wat ik ken. Het staat lomp en wat vervormd, als een grof titanisch werk van verschrikkelijke kracht/ een lage, breede lompgebouwde poort onderaan, en daarop getorend, ongeloofelijk hoog, een massa steen met gothische spitsen, die niet recht op gaat maar wat overhelt als van overmatige, omhoogstrevende kracht. Somber, donkergrijs. Ik loop onderlangs in een angstigmakende schaduw. Ik denk: ‘nu kan het gebeuren, dat het instort en mij verplettert. Het kan juist nu gebeuren.’ Ik zing, een plechtig oratoriumgezang. Ik zing luid galmend op, met volle stem en volkomen zuiver, heerlijk mooi. Een heerlijke sensatie. Het is een klacht, met deze woorden: ‘Nun habe ich, Gott, deinen Gnaden verloren.’ Terwijl ik zing hoor ik uit de kathedraal de begeleiding van mijn zang. Ik weet het is de koning die hetzelfde zingt.
Onbeschrijfelijke aandoening van mooi, van gemeenschap in devotie. Dan veel intermezzo's vaag. Het voortdurend gevoel van hoog boven 't gewone leven, in de hooge sfeer van mijn boek. Dan een wandeling 's morgens vroeg, op een zonnige weg bij een veer aan een rivier, waar 't zeer druk is in de buurt van Parijs. Een heerlijke zomerweg langs 't water. Iets als de weg naar Zuilen. In de verte torens van een Hollandsche stad. Het is warm, ik doe mijn demi-saison uit.
Maandag 9 februari 1891
's Nachts gedroomd van Engelsche goudstukken. Kwartjes, sovereigns. Er kwam een postkwitantie voor 2 guinjes die ik aan Tuckey betalen moet [voor Liébault]. Toen ik vanmorgen in Amsterdam kwam was het eerste wat v.R. mij zei: Ik heb Adriaan weggestuurd met de 2 guinjes voor Tuckey{...}; Een droom gehad van heftig sensueel verlangen. Met bevrediging.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten