zondag 4 februari 2024

Clara • 3 februari 1898

• Uit: Bladen uit Clara's dagboek. Fictief dagboek, geschreven door Erna. Clara dreigt haar man te verliezen aan de verleidster Lucie, en dat begint ze nu door te krijgen.

3 Februari.
Er is iets gebeurd; er is verandering gekomen; ik moet weer leven, weer strijden.
Vanavond kwam Henri niet; ik had het wel gedacht en was juist van plan tante mijn moeielijk besluit te zeggen, toen er gebeld werd. ‘Henri,’ zei tante.
Ik hoorde, dat het zijne bel niet was, maar toch hoopte ik 't. De meid liet Jeanne binnen, zij kwam theedrinken.
Hare logée had mee willen komen, maar was ongesteld geworden.
Jeanne was bijzonder hartelijk en fluisterde mij in: ‘wat zie je bleek Claartje; ben je niet goed in orde? daar moet je dokter voor zorgen.’
Ik schudde het hoofd, maar kon bijna mijne tranen niet inhouden.
‘Mag ik je nieuwe photo's eens zien?’ vroeg Jeanne een oogenblik later. ‘Je hebt ze toch zeker opgehangen? laten wij dan even naar je kamer gaan.’
Toen wij samen op mijne kamer waren, begon Jeanne:
‘Hoor eens Claar, ik moet je wat zeggen; ik kan het niet laten.’
Ik bleef haar vragend aanstaan.
‘Henri is vanavond bij ons.’
Ik wilde iets zeggen, maar het was me onmogelijk geluid uit te brengen.
Jeanne trok mij op de canapé en met haar arm door den mijne gestoken, zooals wij vroeger zoo dikwijls zaten, vervolgde ze:
‘Je moet er niet zoo van schrikken; misschien is het nog niets, maar het is niet goed, dat Henri Lucie van Overen ontmoet.... Ik wist niet, dat zij elkaar vroeger gekend hadden, maar toen Lucie pas hier was, vertelde zij mij al, dat Henri haar vroeger het hof had gemaakt. Zij had echter maar een beetje met hem geflirt, ofschoon zij hem wel mocht lijden. Dat is nu geloof ik, drie of vier jaar geleden, ze hebben elkaar in dien tijd niet gezien, maar zoodra zij hem hier ontmoette, heeft ze haar best gedaan hem weer tot zich te trekken, en ik vrees.... dat het haar gelukken zal.... Kind, kind, kijk niet zóó!’
‘Ga alsjeblieft voort,’ fluisterde ik.
‘Ja, ik.... zie je....’ zij aarzelde, ‘ik was eigenlijk een beetje jaloersch op je, omdat je zoo gauw geëngageerd was, dus ik waarschuwde je niet; ik dacht ook niet, dat het ernst zou worden, maar gisteren vertelde Lucie mij, dat zij van plan is, er ernst van te maken; zij wil er hem toe brengen zijn engagement te verbreken en haar te vragen.’
‘En....?’
‘En zij had alle hoop te zullen slagen, zei zij. O, ik begrijp zelf niet hoe ik je dit alles kan vertellen, maar het is noodig, dat voel ik; vergeef mij dus, als ik je verdriet doe.’
‘Ja, ja; ga maar voort.’
‘Lucie zou graag getrouwd zijn; Henri heeft eene goede praktijk, en zij denkt hem gemakkelijk naar hare hand te kunnen zetten.’
‘Heeft ze dat gezegd?’ vroeg ik levendig.
‘Het waren hare eigene woorden.’
‘Dus zou zij hem niet gelukkig maken?’
‘Maar waarom vraag je dat?’
‘Dat doet er niets toe; antwoord in Godsnaam, als je me waarlijk helpen wilt.’
‘Neen, eerlijk gesproken, zou ik niet graag in de plaats van haren toekomstigen man zijn: zij zal weinig onbaatzuchtige gedachten aan hem wijden.’
Toen ik dat hoorde, voelde ik eene wonderbare kracht mijne slapheid en gedruktheid vervangen, eene kracht, die mij nu nog bezielt. Hij zou dus niet gelukkig met die andere worden, dan moet ik strijden voor zijn geluk, dan moet ik hem behouden, heroveren, al zou het nog zooveel moeite kosten. Weg met elke andere gedachte, weg met mijn' trots, ik moet den strijd met die andere beginnen, nu de prijs zijn geluk is, het doel van mijn leven.
Ik stond dadelijk op en gaf Jeanne eene kus.
Zij zag mij verwonderd aan, maar ik zei: ‘Vraag mij niets; ik dank je voor je waarschuwing, maar ik vertrouw Henri volkomen; geloof dat en zeg het ook gerust aan Lucie. Blijft ze nog lang?’
‘Ik denk nog eene week of drie; maar waarom doe je zoo vreemd? ik dacht, dat je mij dankbaar zoudt zijn.’
‘Dat ben ik ook, heusch. Och vergeef mij, als ik wat vreemd doe; later zal ik je alles vertellen. Ik ben toch blij, dat je nog eene even goede vriendin voor mij bent gebleven.’
Ik ging naar beneden; Jeanne volgde zonder te spreken.
Zij kon natuurlijk niet weten, wat er in mij is omgegaan, maar ik voel mij nu heel anders dan vanmorgen; ik heb moed, den strijd te aanvaarden. Ik had vanavond wel dadelijk mee willen gaan met Jeanne, maar dat zou verkeerd geweest zijn, ik moet met beleid te werk gaan.
Kom, ik ga slapen, ik wil slapen, om er morgen wat beter uit te zien. Er moet weer glans in mijne oogen komen, en kleur op mijne wangen; ik moet Henri den strijd gemakkelijk maken, want ook hij strijdt, dat begrijp ik nu, er gaat veel in hem om.
Moge de nacht mij raad brengen. Het eerste vereischte is geloof in de mogelijkheid der overwinning, en dat heb ik; ik zal overwinnen: liefde zegepraalt immers over alle hinderpalen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten