• Hanny Michaelis (1922-2007) was een Joodse Nederlandse schrijfster. Haar oorlogsdagboek is onlangs in twee delen verschenen bij Van Oorschot (bezorgd door Nop Maas).
Zaterdag 19 juni 43
half 9 's avonds
Ik ben deze hele week om 6 uur opgestaan en om 9 uur naar bed gegaan, en het bevalt me uitstekend. Dat ene halve uur 's morgens maakt dat je je de hele dag niet meer hoeft te haasten en dat is veel waard. En dan — het heeft zijn charme om 's ochtends om half 7 in de tuin rozen te plukken, om de zon te zien opkomen boven nevelige landen en wazige einders, om te luisteren naar het geroep van de koekoek en het kraaien van de hanen in het dorp in de verte, zomerse geur van vlier en kamille in te ademen.
Het was vandaag een beetje grijs, de zon heeft zich niet vertoond. 's Ochtends heb ik de kuikens eten gegeven in een zacht, lauw zomerregentje dat neerviel uit een grijze, lichtloze hemel. Het was heerlijk in de tuin, zo koel en fris, en de kuikens verdrongen zich zo genoegelijk om me heen. Ze worden anders met de dag lelijker, ze beginnen zo op kippen te lijken en het is net of ze er dommer op worden. Bij wijze van aanpassing aan de kippentraditie. Het enige grappige aan hen is nog het kleine rode miniatuurkammetje op hun kop, dat zo potsierlijk weinig wegheeft van een deftige rode kippenkam.
Vanmiddag ben ik het huis uitgevlucht — de kamer beneden was vol grote en kleine jongens, mevrouw sliep, meneer v.M. zat in de salon te schaken, en Prijna had zich in haar kamertje teruggetrokken, zodat er niets was dat me thuishield. Ik was alweer minstens in een maand niet meer buiten geweest, en weer was alles ontzettend veranderd. De aardappelplanten die toen nog maar net boven de grond uitstaken, zijn nu hoogopgeschoten met overal knoppen, en de tarweveldjes waarlangs ik me een weg moest banen waren ook al zo hoog geworden, de halmen ruisten in de wind en ik ging helemaal achter ze schuil, het was zoiets geheimzinnigs zoals ik daar liep, met aan mijn ene hand de sloot vol wuivend, ruisend riet en aan mijn andere hand de hoge, ritselende tarwehalmen. Op de spoordijk was het gras gedeeltelijk verdord en gedeeltelijk afgemaaid, en de veldbloemen waren uitgebloeid. Als vergoeding stonden hier en daar vlammende papavers te wiegelen en witte en paarse klaver kwamen overal tussen de grassprietjes tevoorschijn. En het uitzicht was weer adembenemend, over golvende, groene velden naar wijde einders met olmen en boerderijen half verscholen in de nevels, en daarboven een laaghangende, lichtgrijze regenhemel. Ik heb minstens 3 kwartier op de dijk heen en weer geslenterd, en weer werd B. vanzelf het middelpunt van mijn gedachten, zoals altijd op mijn eenzame wandelingen. Misschien is het waar, wat ik dinsdag schreef, nl. dat ik in B. de sfeer liefheb die hij vertegenwoordigt, maar ik heb die sfeer lief omdat B. hem vertegenwoordigt en omgekeerd heb ik B. lief omdat hij zo nauw met die sfeer verbonden is. Het één vloeit uit het ander voort en het andere uit het ene, het is een soort vicieuze cirkel. Ik kan het niet goed uitdrukken, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat in B. alles belichaamd werd waartoe ik me van kind af aan heb aangetrokken gevoeld, en — sterker — ook alles waarmee ik mijn leven lang vertrouwd ben geweest. Het is een gevoel van nauwe vertrouwdheid, van diepe verwantschap, alsof hij altijd in mijn leven is geweest. Het kan veel korter gezegd worden: hij is voor mij geen vreemde; maar dat drukt niet voldoende uit wat ik bedoel. Ik ken geen ander, die me zo vertrouwd is, en ik kan me niet voorstellen dat er ooit een ander zal komen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten