• In 1915 publiceerde J. Everts (1882-1954) een fictief dagboek in De Gids.
19 Juni.
Toen ik vanmorgen helaas veel te vroeg wakker werd en door een reet van 't gordijn zag, dat de zon scheen, alwéér scheen, heb ik mij baloorig omgewenteld en heb ik getracht weer in te slapen... om te vergeten.
Dit kan niet goed zijn.
't Is al te abnormaal zich niet te verheugen in het mooie zomersche weer, waarin iedereen zich verheugt.
Het inslapen is mij natuurlijk niet gelukt. Na uren in mijn bed te hebben rondgewoeld, ben ik opgestaan met een loodzwaar gloeiend hoofd. Ten einde raad: omdat je toch wát doen moet. ‘Het bed ziekt an’ zegt de meid van mijn hospita en ik geloof dat zij met haar boersche levenservaring daar gelijk in heeft. In bed blijven liggen, het leven negeeren is een te langzame zelfmoord.
Toen ik de gordijnen openschoof, bleek 't inderdaad een ‘prachtige stralende zomerdag’ te zijn.
Deze laatste woorden schrijf ik neer zonder eenige overtuiging, geheel cerebraal, wetend dat dit de wijze is, waarop men over een dusdanige weersgesteldheid spreekt. Ik zelf gevoel er niets voor, althans geen vreugde. Eer het tegendeel. Deze heldere, zoogenaamd ‘mooie’ zomerdagen wekken mijn weerzin op. Ze zijn mij te reëel, het leven is mij dan te reëel. Er schiet niets te droomen, te fantazeeren over. En hoe vaal en onbeduidend, hoe leelijk is dan zoo'n moderne stadswijk, als waarin ik woon.
Maar wat nog het ergste is: op zulke dagen voel ik het sterkst en het pijnlijkst mijn abnormaliteit, mijn afzonderlijkheid, mijn ziekte, als ge wilt. Alles wekt op, spoort aan tot genieten, tot leven, tot werken en iedereen voelt er zich toe in staat. Alleen ik niet. Ik juist niet! Zoo'n ‘stralende’ zonnedag staart, gaapt mij aan als het wezenlooze Niets, of hoogstens als een leege positiviteit. Ik schijn dan wel geenerlei contact met het leven te hebben, en ik weet vooruit dat zoo'n eindeloos lange dag werkeloos en dus on-nut voor mij voorbij zal gaan en daardoor nog langer voor mij zal schijnen.
Dit alles houdt een stille geraffineerde zelfmarteling in, die te erger is omdat niemand er voor voelt en haar begrijpt. Troost zou alleen van mij zelf kunnen komen; maar ik ben als ik die het meest behoef, natuurlijk juist het minst in staat die te geven.
Dat is eenzaamheid!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten