• Kees Wielemaker (1938) publiceerde in de jaargang 1975/'76 van Maatstaf onder het pseudoniem Julien Piraña een Afrika-dagboek.
21 februari 1975.
't Hindert me dat ik in Afrika niet de eerste Europeaan ben, of meer nog de eerste blanke die er voet aan wal zet. Nog liever zou ik het hebben ontdekt. Ik vrees dat daar weinig aan te doen is. In ieder geval zal ik beginnen met systematisch alles te negeren wat er over geschreven is. En fotoos zijn natuurlijk helemaal taboe. Rinus W. zegt dat ik bij de ?-stam, het voorrecht zal hebben te slapen met de jongste zoon van het stamhoofd, of als die toevallig niet thuis is z'n oudste kleinzoon. Ik zal mooi opgepoetste zilveren guldens meenemen. Eén zal wel voldoende zijn om die jonge prins te bewegen een lief klein zusje te halen. Ik heb nog vierendertig zilveren guldens en negentien rijksdaalders.
De prunusboom, waarin de bloesem hier en daar al zichtbaar is, wordt morgen uitgegraven en opgehaald. 't Is net als na een begrafenis, de beste spullen gaan 't eerst. Van nu af zal de Hoeve langzaam worden ontmanteld.
De vorst is me eindelijk te hulp gekomen. Andere jaren kon de lente niet snel genoeg beginnen. Nu zou ik de krokussen en de sneeuwklokjes 't liefst weer de grond in ranselen. Vandaag is dat niet meer nodig. De weerhaan kijkt al drie dagen naar het Noord-Oosten. 'k Heb z'n linkerzij dit jaar nog nooit gezien.
Inboedels schijnen volstrekt niets waard te zijn. Daarom zetten de mensen hun bankstel naast het vuilnisvat of in 't bos aan 't eind van een doodlopende weg. Hier in de bossen staan er wel drie. Deze zomer heb ik er nog één zien plaatsen. Ze staan er zelden langer dan een jaar. Toen de zuster van Mevr. R. naar een tehuis ging, vroeg ze een opkoper de boel te schatten. 't Was verdeeld over drie verdiepingen, met hier en daar wat antiek. ‘Mevrouw,’ zei ie, ‘ik geef er op de kop af 60 gulden voor.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten