• Fragment opgenomen in De meidagen van 1940. Een collectief dagboek van Luc Kooijmans.
'Even later zag ik door het schietgat een klein hondje komen aanrennen, waarschijnlijk van één van de boerderijen vandaan. Hij kwam naar binnen en nestelde zich tegen mij aan. Je kon zien dat hij vreselijk bang was: hij jankte zachtjes. Ik probeerde hem af te schuiven naar de anderen maar daar wilde hij niets van weten. Hij bleef bij mij. Toen zei één van de soldaten: "als ik toch moet sneuvelen, wil ik niet bij een dode hond liggen" en dus werd besloten het dier verder de loopgraaf in te jagen. Dit mislukte telkens weer. De hond wilde bij ons blijven. Toen bood ik mij aan om de hond een heel eind verder de loopgraaf in te brengen tot het punt waar een mitrailleur stond. Hopelijk bleef het dier daar.
Nauwelijks had ik een twintigtal meters afgelegd of er kwam een granaat aansuizen en naar het geluid te oordelen zou die vlak bij mij neerkomen. Ik had het hondje onder mijn arm genomen en liet me in de loopgraaf vallen toen de granaat ontplofte. Ik lag helemaal onder het zand en was eerst geheel versuft, stond daarna op, schudde al het zand van mij af en constateerde dat ik niet gewond was. Dat had ik er dus goed afgebracht maar waar was de hond gebleven? Ik zag hem nergens meer, was hij verder de loopgraaf ingelopen? Plots zag ik echter tussen het zand de staart van het beestje. Ik trok er aan en schrok toen hevig: hij had een granaatscherf in zijn buik en was dood. Toen ik terug kwam in de stelling en het de anderen vertelde, konden die het eerst niet geloven. Ze gingen kijken en toen hebben wij het hondje in de loopgraaf begraven.
• Gerrit Ossenkoppele, gelegerd bij de Grebbeberg
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten