dinsdag 26 december 2017

C.Buddingh' -- 26 december 1967

C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

26-12
Na of loop van de premiere van `Hoera Amerika' — voortreffelijke voorstelling — met Sybe [schrijver Sybren Polet] en Cora [diens vrouw, vertaalster Cora Polet] gepraat, o.a. over tv-programma's. 1k zei dat ik graag keek naar De Wrekers en Rawhide, wat ze geen van beiden erg goed begrepen; Cora vond speciaal het laatste eigenlijk `altijd zo'n beetje eender' en zowel voor haar als voor Sybe lag het cultureel niveau ervan duidelijk veel te laag. Maar ik zie — en lees — nu eenmaal altijd liever iets, dat totaal geen pretenties heeft, maar wel spannend en onderhoudend is, (als het tenminste zonder ethisch gezever gebracht wordt), dan iets, dat pretendeert wat te zijn, maar dit niet waarmaken kan — en dit laatste tref je m.i. aan bij negen tiende van datgene, wat op de tv als 'cultuur' wordt gepresenteerd. Trouwens, wat het `schematische' van een programma als Rawhide aangaat: dat vormt er juist een van de charmes van, precies zoals het schematische van bijv. een detectiveverhaal: het verleggen van de verdenking van de een op de ander, de speurder die met zijn handen in het haar zit, de amateur die de politie te slim of is, e.d., tot de charmes van dat genre behoren, ja, in menig opzicht zelfs tot de vereisten.

Ook — eveneens in De Brakke Grond — een lang gesprek met Lizzy [wellicht schrijfster Lizzy Sara May], waarin we elkaar somber moesten toegeven dat er, sedert Hitler verslagen is, geen verdere dictaturen zijn afgegaan, maar wel nieuwe bijgekomen. Als geheel is de wereld stellig niet minder fascistisch dan in 1939; het treedt alleen minder aan de dag, omdat 'de nieuwe fascisten' (die vaak nog de oude zijn), niet over de machtsmiddelen van een Hitler beschikken. Wat me ook bijzonder trof — toen we het weer over de uitroeiing van de Joden hadden — was haar opmerking dat het niet de getallen zijn, die het drama vormen, maar dat kolossale cijfer (bijna zes miljoen) maal een Jood. Als man zit je toch veel sneller vast aan getallen en statistieken.

Tijdens de kerstdagen niet alleen veel Monopoly gespeeld met Wiebe en Sacha (vooral met de laatste), maar ook zo'n zeshonderd pagina's gelezen in de briefwisseling Ter Braak-Du Perron (ik was er al aan bezig en ben nu voorbij pag. 300 van het 2e deel). Het is een vreemde sensatie om me eensklaps weer zo intensief te verdiepen in deze twee figuren die mij — aanvankelijk samen met Greshoff — tussen de jaren 1935 en 1940 voor 80, 90% hebben `gevormd'. En het is nog vreemder te bedenken dat er van die `vorming' — althans in deze mate — misschien nooit sprake geweest zou zijn, als `juffrouw Snoeck Hurgronje' er niet was geweest, de toenmalige directrice van de Dordtse Openbare Leeszaal, die uit haar eigen portemonnee abonnementen bekostigde op diverse literaire bladen, o.a. Helikon en Forum, die tussen de `officiele' (De Stem, Elseviers Maandblad) in stonden of uit het magazijn in jaargangen konden worden opgevraagd. Maandenlang — en keer op keer — heb ik die Forum-jaargangen thuis gehad en vooral de essayistische en polemische stukken erin heb ik tot op het laatste leesteken in me opgezogen. Als ik hun brieven nu lees bedenk ik dat ze het waarschijnlijk helemaal niet gek zouden hebben gevonden, misschien zelfs wel hebben geapprecieerd, als ik hun althans schriftelijk deelgenoot had gemaakt van mijn grensloze geestdrift en bewondering. Maar dat is eenvoudig nooit een seconde bij me opgekomen: zij stonden zo onbereikbaar ver weg ergens op een enorme hoogte van waar ze alles wat dom of halfzacht was langs de hellingen naar beneden slingerden, dat het mij ondenkbaar leek dat er voor een uitermate timide verslinder van iedere letter die zij schreven ook maar een mogelijkheid was om tot enig persoonlijk contact met hen te geraken. (Als ik nu jonge dichters bij mij op bezoek krijg, die mij na drie minuten al bij m'n voornaam noemen — wat ik overigens best vind, natuurlijk — merk ik pas goed hoeveel er veranderd is sedert dat einde van die dertiger jaren). Dat ik hen nooit heb gekend heeft mij later heel erg gespeten, spijt mij trouwens nog altijd. Maar het beeld van 'de literatuur' en vooral ook, van wat literatuur moet zijn, hebben zij in elk geval diepgaand voor mij helpen bepalen, al was ik daartoe natuurlijk, door mijn aanleg, `voorbeschikt'. Mijn vriend uit die jaren, Anthony Bosman, hebben ze nooit iets gedaan, hij heeft zich feitelijk altijd alleen tegen hen afgezet. Du Perron was mij van de twee het allerliefst en ook nu bij de lezing van hun brieven merk ik, dat dit zo is gebleven: hij was niet alleen ongetwijfeld de man met de betere smaak, belezener ook, maar wat Ter Braak telkens in hem afwijst: zijn 'doordraverij, zijn afkeer voor schipperen, zijn opvliegendheid als hij onzuiverheid, verraad, e.d. bespeurde, staat mij toch nader dan Ter Braaks (overigens in de grond soms juistere) bedachtzame analyses van mensen en feitelijkheden. Wat mij ook opvalt is, dat zoveel van hun meningen — al hadden ze dan 'blind spots' voor diverse zaken, als bijv. het surrealisme en begreep speciaal Ter Braak heel weinig tot niets van poëzie — op zoveel punten nog volkomen 'up to date' zijn. Ze hebben de Nederlandse literatuur gewijzigd, grondiger dan de Tachtigers dat hebben gekund en ondanks hun soms evidente gebreken en tekortkomingen hebben zij, om met Kafka te spreken, hun tijdgenoten harder door elkaar geschud, dan hun tijdgenoten hen. En dat is het enige wat, uiteindelijk, telt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten