donderdag 10 juli 2025

Alma Mahler • 11 juli 1898

Alma Mahler was in het begin van de twintigste eeuw de it-girl van Wenen. Haar dagboeken over die tijd zijn verschenen als Het is een vloek een meisje te zijn (vertaald door Peter Claessens).
Voor haar huwelijken met Gustav Mahler, Walter Gropius en Franz Werfel, en haar verhouding met Oskar Kokoschka, had Alma Mahler (1879-1964) al verhoudingen met Gustav Klimt en Alexander von Zemlinsky achter de rug. Ze schrijft erover in haar dagboeken uit de periode rond 1900.

Dinsdag 11.7
Met een stuk begonnen.
       's Middags met Hanna, Christine, Gustav en Ernst naar Gosaumühle. Iedereen wilde eigenlijk naar Traunkirchen, maar Hanna kreeg bezoek en het weer was wisselvallig. Daarom gingen we pas tegen de avond op weg. Omdat we niet van plan waren verder dan Steeg te gaan, nam ik geen jas mee, en omdat iedereen ging koffiedrinken in Gosaumühle, zat ik daar badend in bet zweet, zonder iets om aan te trekken, en merkte dat ik elke seconde dat ik bleef zitten meer kans liep om ziek te worden. Ik vroeg daarom toestemming om alleen naar huis te fietsen. Alleen. Iedereen begon te protesteren: `Nee, Alma, niet weggaan. We vragen of ze een omslagdoek hebben, en alles is in orde.' Toen de omslagdoek kwam, was het al te laat. Ik kreeg koude rillingen en steken in mijn rug tot aan mijn schouders. Christine, Gustav en ik reden verder naar Hallstatt, omdat Hanna nog wilde blijven zitten en ik voelde dat maar één ding kon baten: warm worden, flink warm worden. Nauwelijks waren we het dorp Gosaumühle uit of daar kwam Mahler ons tegemoet op zijn fiets. Achter hem aan een oude vrouw, daarna zijn zus en Rosé.
       Ik fietste razendsnel voorbij, de Geiringers stapten af en de anderen ook. Mahler vroeg of dit de weg naar Hallstatt was. Christine zei van niet en bood hem aan de weg daarheen te wijzen. Ik remde een beetje af. Ze kwamen me achterop en zeiden: 'Mahler fietst achter ons.' Hij haalde ons al snel in, en we kwamen elkaar zo'n vier, vijf keer tegen. Iedere keer knoopte hij weer een praatje aan. Vlak bij Hallstatt stapte hij af. We liepen een eindje met de fiets aan de hand, en hij begon weer een praatje met me, waarbij hij me strak fixeerde. Ik sprong op mijn fiets en ging hup ervandoor. De Geiringers waren kwaad, ze hadden me willen voorstellen, en hij had dat ook wel verwacht. Naar zijn blikken te oordelen had hij het verband tussen de kaart en mijn persoon wel gelegd, en daardoor geneerde ik me. Ik ben er ook helemaal niet op gebrand hem te leren kennen. Ik hou van hem, vereer hem als kunstenaar, maar als mens laat hij mc tamelijk koud. En ik koester mijn illusies.
       We haalden Hanna en Ernst in Gosaumühle af en reden naar huis. Hanna stapte bij elk bergje af, en Ernst werd zo kwaad en wond zich zo op dat je, toen hij bij ons aankwam, zijn slagaderen kon zien kloppen.
       Hij begon in mama's kamer bijna te huilen van woede. Ze bleven daarna bij ons voor het avondeten. Ik had met Ernst te doen. Hij is zo lenig, zo fris, zo jong. Zij is niet vooruit te branden, zo saai, zo oud. Hij vond dat ook.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten