donderdag 14 april 2016

Simon Vinkenoog -- 15 april 1965

Simon Vinkenoog (1928-2009) was dichter en schrijver. In Tegen de wet hield hij een dagboek bij van de periode dat hij de cel in moest vanwege het bezit van drugs. Hieronder het verslag van zijn laatste dag. (Eerste dag hier).

Man terug!
Donderdag 15 april 1965.
Tien over tien. Een half uur in de regen gelopen, ik kreeg een halve sigaret - de eerste sinds gisteren, ik stond te tollen op mijn benen en herkende de duizeling, die ik was.
Het einde nadert: de ui is bijna geschild. Als ik schrijf, speel ik een rol, daarachter niet ik, maar niets. En waar ik niet ben - ik kan het niet meer onder woorden brengen. Wat ik weet kan ik niet zeggen: angstaanjagend diep is de afgrond, een verwaaid inferno, gelukzaligheid in afwezigheid: de grote illusie van het zijn. Straks, over vier dagen ben ik weer, ben ik weer alle antwoorden op alle test-vragen. Nieté ben ik, nog geen komma, niets dan schijn. De ontmaskering. Ook het Tabernakel was leeg, niets dan het Woord.
Niets dan een duizeling, van waaruit alles een aanvang nam. Energie verpakt in materie. Onzichtbare ondeelbare waterstofatomen, door kosmische kracht verenigd tot gassen, vloeistoffen mineralen en alles wat verder leven heet, een kringloop van amoebe tot dit Nog-niet, deze voorgeboorte, die mens heet. Een gat dat niet te stoppen is dan door te vallen. Ik val in je, wij voelen wat wij zijn: niets en alles.
Wij zijn niet. Wij ontdekken. Wij spelen een rol. Het leven een ritueel. Het doel? Groei. De strategie: liefde. Welke waarde? Eén. Mijn taal: een stamelen. Waar ben ik? Nu. Kun je je herinneren, datje me toeriep: 'Beweeg niet zo?' Je vond het angstaanjagend, maar ik was niet. Jij riep me tot leven, ik was niets dan die beweging, 'mijn ware zelf' - geef me de ruimte. En ik zal je de tijd geven. De tijd om te leven en lief te hebben, niet langer te strijden.
Alles is goed, zolang er geen regels zijn. De mens heeft zich ingeblikt in zijn spelregels, hij zal zich van de regels moeten ontdoen om weer te kunnen spelen. Wie niet speelt, wie niet weet dat hij speelt, wie ih het spel niet de hoogste opgave ziet (begrijpen, liefhebben en voortbrengen) is verloren voor het leven. Er is geen winst of verlies. Er is slechts een spel, laat mij het zo goed mogelijk spelen. Kijk, ik lach, ik huil. Ik leef. Zolang het duurt, is het aandacht.
Aandacht voor het heilige niets dat mij omringt, dat ik omring. Ik lever een veldslag, met de duizeling, de regen en het weten. Niets weet ik en dat is nog lang niet alles. 'Bewaarder Cl Man terug.'
Wat ik bovenal wilde: een eerlijk spel spelen. Ik wilde zes weken eenzaamheid delen omdat ik dacht dat het een moeilijke tijd zou zijn. Ik had me gewapend en ik wilde van mijn wapens gebruik maken. Ik wilde in mijn alleen-Zijn niets voor of tegen mij heben: ben ik niet mijn eigen regisseur en hoofdrolspeler?
Maar ik leef niet alleen, alleen ben ik niet, ik heb mij omringd met mijn eigen wereld: WILLEM, de ansichtkaarten, mijn boeken cn de bezoeken. ïk kan niet buiten die wereld, ik ben die wereld. Zonder die wereld ben ik niet; een leegte, een krankzinnige.
Sinds gisteren bonst weer iemand voortdurend tegen de deur van de strafcel waarin hij is opgesloten. Af en toe dringt een verstikte kreet naar buiten:
- Moordenaars! Vuile SS-ers! Ik wil er uit!
Het bonst in mij. Moet ik afstompen? Meebonzen: ik wil er uit?
- Het wordt tijd dat ze hem er uit laten.
- Dat zul je toch aan de bewakers moeten overlaten. Het is zijn eigen schuld tenslotte zegt mij de reiniger, die mijn afwas water in mijn plastic teil giet.
Met wie kan ik praten? Met mijzelf? Met de ANP-omroeper, naar wie ik van 7 uur 's morgens tot 8 uur 's avonds luister? Brieven en groeten krijg ik, die ik niet kan antwoorden. Ik ben een antwoord, dat niet overkomt: een roepende die zijn mond niet opendoet.
Niemand luistert naar de man die bonst, aan zijn stem -meer kwaad verontwaardigd en protesterend dan klagend of huilerig - te horen: nog een jongen. Ik zag toen ik de ton buiten zette, dat het licht boven de deur brandde: hij had gebeld.
Niemand doet hem open. Hij zit zijn straf uit. Gisteren probeerde men hem nog te kalmeren, ik hoorde een (niet-verstaanbaar) twistgesprek, en een uur later: - Je moet bij de direktie komen.
Gedraag je, jongen dacht ik bij mijzelf, en terwijl hij langsging, omringd door bewaarders (ik weet niet hoe hij er uit ziet, zoals ik ook van De M. maar éénmaal een glimp heb opgevangen, toen ik langs de kooi liep waarin hij luchtte, alleen, terwijl ik naar mijn kooi ging, waar ik zou luchten - met twee, drie anderen) dacht ik aan het misverstand als hij tegenover de Ander zou staan.
Welk spel zou hij spelen? Hoe zou hij zijn ontegenzeggelijke gelijk onder woorden kunnen brengen? Wie zou hem verstaan, aanhoren, 'tot rede brengen?'
De 'eenvoudige vrijheidsberoving' is ingewikkelder dan dat alleen: in deze huizen (van bewaring) worden geestelijke en lichamelijke aanslagen gepleegd óp diegenen, tegenover wie de maatschappij een dure plicht heeft te vervullen.
Ik wilde schrijver zijn, ik wilde mijzelf maken tot wat ik was, steeds weer opnieuw, met woorden getuigen.
Ja, ik ben het, kijk naar het omslag. 'Liefde' Mijn naam staat er-onder. Ik ben het.
Ik kan dit boek niet schrijven. Ik wil geen afstand meer nemen van dit, dit ben ik ook: een man die bonst. Ik blijf bonzen. Bonzen tegen alle deuren. Doe mij open. Laat mij binnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten