• Maarten 't Hart (1944) is een Nederlandse schrijver. In de Privé Domein-reeks publiceerde hij Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999.
17 september. Thanatos – Gisterenmiddag stapte ik uit de woonkamer van mijn zus haar balkon op. Ze woont hoog boven de grond in een flat met een schitterend uitzicht over de Nieuwe Waterweg. Achter mij werd mijn zus ondervraagd over mijn grote gekte. Omdat de wind over het balkon suisde kon ik niet horen wat er gezegd werd. Het was zonnig, warm, het goudkleurige licht van september betoverde de hele wereld. Ik stond daar en keek naar beneden, en voelde mij sprakeloos gelukkig. Diep onder mij lag een zonovergoten groen grasveld. Ik dacht aan een uitspraak van Richard Feynman: ‘Ik ben niet bang om dingen niet te weten, om verdwaald te zijn in een mysterieus heelal zonder enig doel.’ En mij viel ook in wat Steven Weinberg had gezegd: ‘Hoe meer we over het heelal weten, des te duidelijker wordt het dat het heelal doelloos en zonder betekenis is.’ Ik drukte mij dicht tegen de balkonrand aan. Het leek haast alsof het grasveld zich aanbood als de grazige weide uit psalm 23. Zwevend op de vleugels van de wind uit psalm 18 zou ik er, mede gezien het feit dat ik bijna niks meer woog, vredig op kunnen neerdalen. Ik dacht: Ik hoef alleen maar op die rand te klauteren, en dat kost me geen enkele moeite, en dan kan ik mij zo naar dat grasveld laten vallen. De wind suisde, en ik stond daar, en ik hoorde achter mij de vrouwenstemmen, en naarmate de seconden verstreken leek het steeds aanlokkelijker om te springen. Aan al mijn problemen zou in één klap een einde komen. Geen deadlines meer. Niet meer die last van elke week een GPD-column. Niet meer elke maand een klei- en bijbelcolumn. Geen telefoontjes meer van Frau Raabe. Geen interviewers meer. Geen glazenwassers meer. Nooit meer fotografen. Geen last meer van die immense stapel onbeantwoorde brieven die zich al zo lang op de rand van mijn bureau staande houdt. Geen lekke fietsbanden meer. Geen last meer van hartritmestoornissen. Geen last meer van Carel Peeters. Nooit meer spitten.
In de diepte kwam een trein voorbij. Op het grasveld verscheen een meisje met een zwart hondje. Maar Roef dan, dacht ik, die zou me toch erg missen. Wie zou hem moeten beschermen tegen de vierkante hond?
Toch kostte het mij de grootste moeite om mij weer los te maken van die balkonrand en terug te stappen in de woonkamer van mijn zus. Wat kan het opeens geweldig aantrekkelijk lijken om dood te zijn!
Later op de middag liepen we langs het graf van mijn vader. Even heb ik de deur van het baarhuisje aangeraakt waarin hij zoveel uren heeft doorgebracht. Toen we van de begraafplaats af liepen, zagen we een vers kindergraf. Daarop was al het speelgoed van het kind uitgestald, beren, poppen, een treintje, lego, een paar ballen, een legpuzzel. Tegen een haag stond zelfs zijn jongensfietsje. Versierd met vlaggetjes.519-2019>
dinsdag 16 september 2025
zondag 14 september 2025
Jiddu Krishnamurti • 16 september 1973
• Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een uit India afkomstige spiritueel leider. Fragment is afkomstig uit Dagboek.
Het is goed om alleen te zijn. Ver van de wereld verwijderd zijn en toch door haar straten lopen, is alleen zijn. Alleen wandelen over het pad langs de razende bergstroom vol voorjaarsregen en smeltende sneeuw, is je bewust zijn van die eenzame boom, alleen in zijn schoonheid. De eenzaamheid van een man op straat is de pijn van het leven; hij is nooit alleen, ver weg, onaangeraakt en kwetsbaar. Boordevol kennis zitten kweekt eindeloze ellende. Het verlangen naar expressie, met zijn frustraties en pijn, dat is de man die daar op straat loopt; hij is nooit alleen. Smart is de beweging van die eenzaamheid.
Die bergstroom was vol en gezwollen door de smeltende sneeuw en regen van het vroege voorjaar. Je kon horen hoe grote keien door de kracht van het voortrazende water werden weggeduwd. Een grote den, een jaar of vijftig oud, stortte in het water, de weg werd door water overspoeld. De stroom was modderig, leikleurig. De velden erboven stonden vol wilde bloemen. De lucht was zuiver en er was betovering. Op de hoge heuvels lag nog sneeuw, en de gletsjers en hoge toppen bewaarden de vers gevallen sneeuw: ze zouden de hele zomer wit blijven. Het was een schitterende ochtend en je zou eindeloos kunnen doorwandelen zonder de steile heuvels ook maar een moment te voelen. Er hing een heerlijke geur, zuiver en sterk. Er was niemand die het pad opging of afkwam. Je was alleen met die donkere dennen en dat razende water. De lucht was verbazingwekkend blauw, zoals alleen in de bergen te zien is. Je keek er naar door bladeren en de rechte dennen. Er was niemand om mee te praten en geen gekakel in de geest. Een ekster, wit en zwart, vloog voorbij en verdween in de bossen. Het pad boog af van de luidruchtige stroom en de stilte was absoluut. Het was niet de stilte na het lawaai: het was niet de stilte die optreedt bij het ondergaan van de zon, niet de stilte van de bedaarde geest. Het was niet de stilte van musea en kerken, maar iets dat totaal geen verband hield met tijd en ruimte. Het was niet de stilte die de geest voor zichzelf schept. De zon was heet en de schaduw was aangenaam.
Hij ontdekte pas kort geleden dat er tijdens deze lange wandelingen, in de drukke straten of op die eenzame paden, geen enkele gedachte in hem opkwam. Dat was al zo sinds hij een jongen was; geen gedachte kwam bij hem op. Hij keek en luisterde en verder niets. Het denken met zijn associaties bleef achterwege. Op een dag werd hij zich er plotseling van bewust hoe buitengewoon het was; vaak probeerde hij te denken, maar er wilde geen enkele gedachte komen. Tijdens deze wandelingen, met of zonder mensen, was elke beweging van het denken afwezig. Dit betekent alleen zijn.
Boven de besneeuwde bergtoppen vormden zich wolken, zwaar en donker; waarschijnlijk zou het later gaan regenen, maar op dat moment waren de schaduwen scherp en straalde de zon helder. Er hing nog steeds een aangename geur in de lucht; de regen zou hierin verandering brengen. Het was een lange weg naar het chalet beneden.
196-2012>
Het is goed om alleen te zijn. Ver van de wereld verwijderd zijn en toch door haar straten lopen, is alleen zijn. Alleen wandelen over het pad langs de razende bergstroom vol voorjaarsregen en smeltende sneeuw, is je bewust zijn van die eenzame boom, alleen in zijn schoonheid. De eenzaamheid van een man op straat is de pijn van het leven; hij is nooit alleen, ver weg, onaangeraakt en kwetsbaar. Boordevol kennis zitten kweekt eindeloze ellende. Het verlangen naar expressie, met zijn frustraties en pijn, dat is de man die daar op straat loopt; hij is nooit alleen. Smart is de beweging van die eenzaamheid.
Die bergstroom was vol en gezwollen door de smeltende sneeuw en regen van het vroege voorjaar. Je kon horen hoe grote keien door de kracht van het voortrazende water werden weggeduwd. Een grote den, een jaar of vijftig oud, stortte in het water, de weg werd door water overspoeld. De stroom was modderig, leikleurig. De velden erboven stonden vol wilde bloemen. De lucht was zuiver en er was betovering. Op de hoge heuvels lag nog sneeuw, en de gletsjers en hoge toppen bewaarden de vers gevallen sneeuw: ze zouden de hele zomer wit blijven. Het was een schitterende ochtend en je zou eindeloos kunnen doorwandelen zonder de steile heuvels ook maar een moment te voelen. Er hing een heerlijke geur, zuiver en sterk. Er was niemand die het pad opging of afkwam. Je was alleen met die donkere dennen en dat razende water. De lucht was verbazingwekkend blauw, zoals alleen in de bergen te zien is. Je keek er naar door bladeren en de rechte dennen. Er was niemand om mee te praten en geen gekakel in de geest. Een ekster, wit en zwart, vloog voorbij en verdween in de bossen. Het pad boog af van de luidruchtige stroom en de stilte was absoluut. Het was niet de stilte na het lawaai: het was niet de stilte die optreedt bij het ondergaan van de zon, niet de stilte van de bedaarde geest. Het was niet de stilte van musea en kerken, maar iets dat totaal geen verband hield met tijd en ruimte. Het was niet de stilte die de geest voor zichzelf schept. De zon was heet en de schaduw was aangenaam.
Hij ontdekte pas kort geleden dat er tijdens deze lange wandelingen, in de drukke straten of op die eenzame paden, geen enkele gedachte in hem opkwam. Dat was al zo sinds hij een jongen was; geen gedachte kwam bij hem op. Hij keek en luisterde en verder niets. Het denken met zijn associaties bleef achterwege. Op een dag werd hij zich er plotseling van bewust hoe buitengewoon het was; vaak probeerde hij te denken, maar er wilde geen enkele gedachte komen. Tijdens deze wandelingen, met of zonder mensen, was elke beweging van het denken afwezig. Dit betekent alleen zijn.
Boven de besneeuwde bergtoppen vormden zich wolken, zwaar en donker; waarschijnlijk zou het later gaan regenen, maar op dat moment waren de schaduwen scherp en straalde de zon helder. Er hing nog steeds een aangename geur in de lucht; de regen zou hierin verandering brengen. Het was een lange weg naar het chalet beneden.
196-2012>
Frida Vogels • 15 september 1964
• Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.
15 sept. - Dromen, steeds zinlozer en onsamenhangender, rijk aan personages uit een vergeten en betekenisloos verleden. Het is de treurige, uitzichtsloze verwarring ervan die zo beklemmend is. Zich onderhouden met mensen die niets betekenen over dingen die niets betekenen op plaatsen en in tijden die niets betekenen.
De vakantie in Castellina gisteren afgedaan. Tot mijn verbazing is het me toch wel tamelijk gelukt om een indruk van Remo te geven, maar meer details opsporen zou nu geen zin meer hebben.
Langzamerhand wordt het me duidelijker wat de personages rondom E. voor me betekenen.
16 sept. - Over mensen voor wie hij op het clavecimbel speelt zonder dat ze dat waarderen zei E. 'het is of je op glas schrijft'. Onlangs heb ik de boekenkast opgeruimd. We hebben twee precies dezelfde uitgaven van Chamfort, een van hem en een van mij. Ik zette een ervan bij de boeken waarvan we ons moeten ontdoen. Hij vond dat niet goed. 'Maar we geven het aan iemand die het kan waarderen.' 'Die zijn er niet.' 'Dat is toch onzin, om twee precies dezelfde boeken in de kast te hebben staan.' 'Dan neem ik er een mee naar Castellina.'
Door het opruimen van de boekenkast kreeg E. ook Montale weer in handen en herinnerde zich met hoeveel enthousiasme hij die indertijd gelezen heeft, jarenlang, van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste; op het laatst hoefde hij trouwens nauwelijks meer te lezen, omdat hij alles al uit zijn hoofd kende. Hij zei, de bundels doorbladerend, dat hij het gevoel had dat hij nu nooit meer tijd zou hebben om het echt te lezen. Ik zei 'dat is ook zo. Het is geen kwestie van materiële tijd. Om zulke dingen te kunnen lezen moet je tijd hebben waarover nog niet beschikt is, een open toekomst.'406-2014>
15 sept. - Dromen, steeds zinlozer en onsamenhangender, rijk aan personages uit een vergeten en betekenisloos verleden. Het is de treurige, uitzichtsloze verwarring ervan die zo beklemmend is. Zich onderhouden met mensen die niets betekenen over dingen die niets betekenen op plaatsen en in tijden die niets betekenen.
De vakantie in Castellina gisteren afgedaan. Tot mijn verbazing is het me toch wel tamelijk gelukt om een indruk van Remo te geven, maar meer details opsporen zou nu geen zin meer hebben.
Langzamerhand wordt het me duidelijker wat de personages rondom E. voor me betekenen.
16 sept. - Over mensen voor wie hij op het clavecimbel speelt zonder dat ze dat waarderen zei E. 'het is of je op glas schrijft'. Onlangs heb ik de boekenkast opgeruimd. We hebben twee precies dezelfde uitgaven van Chamfort, een van hem en een van mij. Ik zette een ervan bij de boeken waarvan we ons moeten ontdoen. Hij vond dat niet goed. 'Maar we geven het aan iemand die het kan waarderen.' 'Die zijn er niet.' 'Dat is toch onzin, om twee precies dezelfde boeken in de kast te hebben staan.' 'Dan neem ik er een mee naar Castellina.'
Door het opruimen van de boekenkast kreeg E. ook Montale weer in handen en herinnerde zich met hoeveel enthousiasme hij die indertijd gelezen heeft, jarenlang, van zijn achttiende tot zijn drieëntwintigste; op het laatst hoefde hij trouwens nauwelijks meer te lezen, omdat hij alles al uit zijn hoofd kende. Hij zei, de bundels doorbladerend, dat hij het gevoel had dat hij nu nooit meer tijd zou hebben om het echt te lezen. Ik zei 'dat is ook zo. Het is geen kwestie van materiële tijd. Om zulke dingen te kunnen lezen moet je tijd hebben waarover nog niet beschikt is, een open toekomst.'406-2014>
Lidija Tsjoekovskaja • 14 september 1957
• Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) was een Russische schrijfster en dichteres. Haar dagboeknotitities over de dichteres Achmatova zijn gebundeld in Ontmoetingen met Anna Achmatova.
14 september 1957
Anna Andrejevna [Achmatova] is terug, ze heeft gebeld, en ik ben bij haar geweest. Ze had een schat aan verzen, proza en kritieken. Zelfs een epigram.
Ze was opgefleurd en bruin geworden; de zomer in de buitenlucht had haar goed gedaan.
Allereerst las ze me een paar gedichten voor en een hoofdstuk uit haar herinneringen aan Mandelsjtam.
'Ik heb nog maar zo weinig tijd,' zei ze, 'dat ik me moet beperken tot datgene dat niemand anders zal schrijven.'
Daarna zei ze: 'Een paar dagen geleden kwam Anitsjka [Kaminskaja] bij me binnenstormen: "Akoema, wij behandelen op school staatsvijandige groeperingen; daar zitten Goemiljov en jij bij!"'
Na een kort stilzwijgen vervolgde ze plechtig: 'Ik vind een schandpaal zonder mijn aanwezigheid niet erg indrukwekkend; onthoudt u dat, Lidija Kornejevna ?'
Maar, om de waarheid te zeggen, ik stelde mij die schandpaal meteen als iets moois en feestelijks voor.
'Ik ben gebeld door een Bulgaar; en een paar Tsjechen wilden mij bezoeken. Maar bij ons in de gang zijn de muren verdwenen en is het behang een eigen leven gaan leiden. Je kan niemand ontvangen. Trouwens, dat zou ik toch al niet doen...
'Er doen twee gevleugelde uitspraken van Zinaïda Nikolajevna [Pasternak] de ronde. De ene luidt: "Ik zal niet de verstoten vrouw van Pasternak zijn. Ik word alleen zijn weduwe." De andere: "Boris Leonidovitsj bestaat niet meer. Er is alleen nog maar Olga Vsevolodna [Ivinskaja]." Ik ben bang dat Zina daar gelijk in heeft. Dat wijf heeft hem verslonden. Ze heeft hem levend opgeslokt.'
Anna Andrejevna sprak die laatste woorden eerder peinzend uit dan boosaardig. Alsof ze zich afvroeg of Pasternak echt verdronken was of dat er een kans bestond dat hij vandaag of morgen weer kwam bovendrijven.
Ik maakte gebruik van de pauze die was gevallen om haar te vertellen (het was wel behoorlijk laat!) van Mitja's rehabilitatie en van mijn ongepaste huilbui op het Openbaar Ministerie.
'U moet uzelf niet kwellen,' zei Anna Andrejevna vol sympathie. 'Ik herinner me hoe u toen was. Toen huilde u niet. Geen mens weet op welk moment zijn tranen opkomen.'
Alsof ze mij mijn zonden vergaf.
"Ik heb ook toen veel gehuild,' zei ik. 'Maar niet waar zij bij waren.' Toen werd er aan de deur geklopt. Het was Ardov die ons op de thee nodigde.
[...]
130-2012>
14 september 1957
Anna Andrejevna [Achmatova] is terug, ze heeft gebeld, en ik ben bij haar geweest. Ze had een schat aan verzen, proza en kritieken. Zelfs een epigram.
Ze was opgefleurd en bruin geworden; de zomer in de buitenlucht had haar goed gedaan.
Allereerst las ze me een paar gedichten voor en een hoofdstuk uit haar herinneringen aan Mandelsjtam.
'Ik heb nog maar zo weinig tijd,' zei ze, 'dat ik me moet beperken tot datgene dat niemand anders zal schrijven.'
Daarna zei ze: 'Een paar dagen geleden kwam Anitsjka [Kaminskaja] bij me binnenstormen: "Akoema, wij behandelen op school staatsvijandige groeperingen; daar zitten Goemiljov en jij bij!"'
Na een kort stilzwijgen vervolgde ze plechtig: 'Ik vind een schandpaal zonder mijn aanwezigheid niet erg indrukwekkend; onthoudt u dat, Lidija Kornejevna ?'
Maar, om de waarheid te zeggen, ik stelde mij die schandpaal meteen als iets moois en feestelijks voor.
'Ik ben gebeld door een Bulgaar; en een paar Tsjechen wilden mij bezoeken. Maar bij ons in de gang zijn de muren verdwenen en is het behang een eigen leven gaan leiden. Je kan niemand ontvangen. Trouwens, dat zou ik toch al niet doen...
'Er doen twee gevleugelde uitspraken van Zinaïda Nikolajevna [Pasternak] de ronde. De ene luidt: "Ik zal niet de verstoten vrouw van Pasternak zijn. Ik word alleen zijn weduwe." De andere: "Boris Leonidovitsj bestaat niet meer. Er is alleen nog maar Olga Vsevolodna [Ivinskaja]." Ik ben bang dat Zina daar gelijk in heeft. Dat wijf heeft hem verslonden. Ze heeft hem levend opgeslokt.'
Anna Andrejevna sprak die laatste woorden eerder peinzend uit dan boosaardig. Alsof ze zich afvroeg of Pasternak echt verdronken was of dat er een kans bestond dat hij vandaag of morgen weer kwam bovendrijven.
Ik maakte gebruik van de pauze die was gevallen om haar te vertellen (het was wel behoorlijk laat!) van Mitja's rehabilitatie en van mijn ongepaste huilbui op het Openbaar Ministerie.
'U moet uzelf niet kwellen,' zei Anna Andrejevna vol sympathie. 'Ik herinner me hoe u toen was. Toen huilde u niet. Geen mens weet op welk moment zijn tranen opkomen.'
Alsof ze mij mijn zonden vergaf.
"Ik heb ook toen veel gehuild,' zei ik. 'Maar niet waar zij bij waren.' Toen werd er aan de deur geklopt. Het was Ardov die ons op de thee nodigde.
[...]
130-2012>
Luuk Gruwez • 13 september 1997
• Luuk Gruwez (1953) is een Vlaamse schrijver. In Het land van de wangen kijkt hij terug op episodes uit zijn leven. Het hart van het boek vormen de dagboeknotities die hij enige jaren bijhield naar aanleiding van zijn bezoeken aan zijn steeds verder aftakelende grootouders.
Deerlijk, vrijdag 12 september 1997
Vanmiddag maak ik in de Fondation Jacques Brel in Brussel een tentoonstelling mee die een getrouwe weergave wil zijn van een concertavond met de zanger in een willekeurig Noord-Frans stadje. Te dien behoeve is ook een stationsbuffet gereconstrueerd waarin zich een jukebox uit de jaren zestig bevindt. Ik druk ‘Les Vieux’ in. Daarna spoed ik mij naar Deerlijk. Bij mijn aankomst ligt Liesje in een diepe slaap; zij ziet erg bleek. Al meer dan twintig uur is zij niet meer wakker geworden. De voorbije nacht heeft zij voortdurend liggen kreunen: mogelijk een nachtmerrie. Knor heeft dat als pijn geïnterpreteerd en er tegen één uur ’s nachts de dokter bij geroepen. Die heeft haar platgespoten.
Nu ligt zij zo zalig te slapen als ik dat haar nog nooit heb zien doen. Maar Knor is er niet gerust op, schreeuwt om de vijf minuten: ‘Marraine, marraine, marraine.’ Zij geeft geen krimp.
Vanavond blijft zij maar slapen. Het ziet ernaar uit dat zij zomaar, zonder het minste vermoeden, één dag uit haar leven heeft overgeslagen.
Deerlijk, 13 september 1997
Knor is van de week, midden in de nacht, uit zijn bed gevallen, toen hij naar het urinaal achter zijn hoofdkussen reikte. Vervolgens is hij op de grond blijven liggen tot hij ’s ochtends door de huishoudster van dienst werd gevonden. Maar de voorbije nacht is wel erg bewogen geweest. Tot drie keer toe moest ik het bed uit.
De eerste keer schreeuwde hij mij eruit omdat hij niet meer wist of hij zijn slaappil wel had ingenomen. De tweede keer, omstreeks twaalven, kreeg hij last van buikpijn. Kon niet kakken en niet plassen. Ik moest over zijn pens wrijven. En inderdaad: het leek of die op het punt stond te exploderen. Daarna, om half twee, moet hij mij nog eens geroepen hebben, maar ik was te diep in slaap om iets te horen.
Derhalve seinde hij de buurman op, die met een duplicaatsleutel het huis binnendrong, de dokter optrommelde, vervolgens aan het voeteneind van mijn bed postvatte en mij wakker riep.
Een halfuur later. De dokter komt eraan. Knor heeft inmiddels twee verdacht zwarte drollen in het mobiele wc’tje gedeponeerd. Er hangt stront aan zijn beddengoed en aan zijn pyjama. Rectale ploeteraar, denk ik, Céline indachtig. Hij kan nog altijd niet plassen. De dokter legt een sonde aan, nadat hij een vergroting van de prostaatklier en een blaasinfectie heeft vastgesteld. Ik hoor mijn opa kreunen terwijl de sonde zich een weg door zijn prostaat boort. Al die tijd ís mijn opa zijn prostaat. Maar dan de opluchting: twee liter urine worden afgetapt. Mijn opa is weer mijn opa.
Het is twee uur in de nacht en uitgerekend nu wordt Liesje eindelijk wakker. Zij heeft een gezonde blos, kijkt me met grote ogen aan – precies verliefd – en drinkt gulzig van het bekertje water dat ik haar geef.
Wanneer ik weer ga slapen, beantwoorden zowel Knor als zij aan de eisen die aan hoogbejaarden worden gesteld: zij zien eruit alsof zij niet geschapen zijn om vergeten te worden. ’s Ochtends betreed ik de badkamer en het eerste wat ik vaststel: de zeep is op. De zeep is op! Maar die twee: neen, die nog niet. Nogmaals: zij leven, zij hebben gewonnen. Ik leg mijn pen neer.
Knor heeft naar alle waarschijnlijkheid prostaatkanker, al ga je daar op zo’n hoge leeftijd niet meteen van dood. Vlak voor ik vandaag vertrek, zucht hij: ‘Luuk, ge gaat mij toch niet in de steek laten, zeker?’ Ik, sec: ‘Ik woon in Hasselt.’
Hij staat uit zijn stoel op en met zijn looprek begeeft hij zich richting tafel. ‘Waar gaat ge naartoe?’ vraag ik. ‘Naar ’t kerkhof,’ zegt hij, ‘naar ’t kerkhof, godverdomme.’206-2016>
Deerlijk, vrijdag 12 september 1997
Vanmiddag maak ik in de Fondation Jacques Brel in Brussel een tentoonstelling mee die een getrouwe weergave wil zijn van een concertavond met de zanger in een willekeurig Noord-Frans stadje. Te dien behoeve is ook een stationsbuffet gereconstrueerd waarin zich een jukebox uit de jaren zestig bevindt. Ik druk ‘Les Vieux’ in. Daarna spoed ik mij naar Deerlijk. Bij mijn aankomst ligt Liesje in een diepe slaap; zij ziet erg bleek. Al meer dan twintig uur is zij niet meer wakker geworden. De voorbije nacht heeft zij voortdurend liggen kreunen: mogelijk een nachtmerrie. Knor heeft dat als pijn geïnterpreteerd en er tegen één uur ’s nachts de dokter bij geroepen. Die heeft haar platgespoten.
Nu ligt zij zo zalig te slapen als ik dat haar nog nooit heb zien doen. Maar Knor is er niet gerust op, schreeuwt om de vijf minuten: ‘Marraine, marraine, marraine.’ Zij geeft geen krimp.
Vanavond blijft zij maar slapen. Het ziet ernaar uit dat zij zomaar, zonder het minste vermoeden, één dag uit haar leven heeft overgeslagen.
Deerlijk, 13 september 1997
Knor is van de week, midden in de nacht, uit zijn bed gevallen, toen hij naar het urinaal achter zijn hoofdkussen reikte. Vervolgens is hij op de grond blijven liggen tot hij ’s ochtends door de huishoudster van dienst werd gevonden. Maar de voorbije nacht is wel erg bewogen geweest. Tot drie keer toe moest ik het bed uit.
De eerste keer schreeuwde hij mij eruit omdat hij niet meer wist of hij zijn slaappil wel had ingenomen. De tweede keer, omstreeks twaalven, kreeg hij last van buikpijn. Kon niet kakken en niet plassen. Ik moest over zijn pens wrijven. En inderdaad: het leek of die op het punt stond te exploderen. Daarna, om half twee, moet hij mij nog eens geroepen hebben, maar ik was te diep in slaap om iets te horen.
Derhalve seinde hij de buurman op, die met een duplicaatsleutel het huis binnendrong, de dokter optrommelde, vervolgens aan het voeteneind van mijn bed postvatte en mij wakker riep.
Een halfuur later. De dokter komt eraan. Knor heeft inmiddels twee verdacht zwarte drollen in het mobiele wc’tje gedeponeerd. Er hangt stront aan zijn beddengoed en aan zijn pyjama. Rectale ploeteraar, denk ik, Céline indachtig. Hij kan nog altijd niet plassen. De dokter legt een sonde aan, nadat hij een vergroting van de prostaatklier en een blaasinfectie heeft vastgesteld. Ik hoor mijn opa kreunen terwijl de sonde zich een weg door zijn prostaat boort. Al die tijd ís mijn opa zijn prostaat. Maar dan de opluchting: twee liter urine worden afgetapt. Mijn opa is weer mijn opa.
Het is twee uur in de nacht en uitgerekend nu wordt Liesje eindelijk wakker. Zij heeft een gezonde blos, kijkt me met grote ogen aan – precies verliefd – en drinkt gulzig van het bekertje water dat ik haar geef.
Wanneer ik weer ga slapen, beantwoorden zowel Knor als zij aan de eisen die aan hoogbejaarden worden gesteld: zij zien eruit alsof zij niet geschapen zijn om vergeten te worden. ’s Ochtends betreed ik de badkamer en het eerste wat ik vaststel: de zeep is op. De zeep is op! Maar die twee: neen, die nog niet. Nogmaals: zij leven, zij hebben gewonnen. Ik leg mijn pen neer.
Knor heeft naar alle waarschijnlijkheid prostaatkanker, al ga je daar op zo’n hoge leeftijd niet meteen van dood. Vlak voor ik vandaag vertrek, zucht hij: ‘Luuk, ge gaat mij toch niet in de steek laten, zeker?’ Ik, sec: ‘Ik woon in Hasselt.’
Hij staat uit zijn stoel op en met zijn looprek begeeft hij zich richting tafel. ‘Waar gaat ge naartoe?’ vraag ik. ‘Naar ’t kerkhof,’ zegt hij, ‘naar ’t kerkhof, godverdomme.’206-2016>
donderdag 11 september 2025
Kristien Hemmerechts • 12 september 2001
• Kristien Hemmerechts (1955) is een Belgische schrijfster. In Een jaar als (g)een ander publiceerde ze een dagboek dat ze bijhield tussen 5 februari 2001 en 15 februari 2002.
12/9
'Freedom has been attacked;
Freedom must be defended.'
(George W.Bush)
Ian McEwan in The Guardian: 'These were the kind of events that Hollywood had been imagining these past decades in the worst of movies. But American reality always outstrips the imagination.' Of anders gezegd: we hadden het allemaal al in slechte films gezien, maar in Amerika is de werkelijkheid altijd sterker dan fictie. En Simon Reeve over de terroristen Ramzi Yousef en Osama bin Laden: 'They want nothing less than the overthrow of the west, and since that's not going to happen, they just want to punish — the more casualties the better.' Bin Laden zou hebben gezegd: 'If Russia can be destroyed, the United States can also be beheaded. They are like little mice.'
Een Amerikaanse security chief zat zich op te winden over hoe die vliegtuigen ooit hadden kunnen worden gekaapt. 'I thought we had dealt with that.' Zo'n veelzeggend zinnetje: there is a problem and we deal with it. That's what problems are for, to deal with. O blind arrogance!
(In The Guardian van gisteren een heel wat frivoler onderwerp: de medische wereld zou na jaren van intensief onderzoek hebben besloten dat de G-plek tot het rijk der stadslegenden, mythen en fabeltjes behoort. Zelfs bij vrouwen die zweren in het bezit van zo'n wonderlijk plekje te zijn. 'Many people will be relieved to hear that something they couldn't quite put their finger on was never there in the first place.' En ook: 'For now, anyway, the G-spot is history. It only remains for scientists to disprove the existence of the clitoris and the penis, and we can all stop fretting and go back to working in the garden - the real British G-spot.)
'It's a war against civilization.' (Colin Powell)
No, Mr. Powell, it's a war about definitions of civilization, about people's right to define what civilization amounts to. Your civilization against theirs. Maar voor hen is het eenvoudig: US = freedom = civilization = democracy, en daar valt geen speld tussen te krijgen. God heeft het zelf gezegd. De rest van de wereld is klootjesvolk, zeker de Arabieren.
En wanneer de bommen op Afghanistan vallen, laten we dan niet vergeten dat de VS de Taliban hebben vetgemest want zij vochten tegen de USSR, het communistische gevaar, net zoals de VS ook Saddam Hoessein hebben vetgemest want hij trok ten strijde tegen Iran.
Goddank in de Wandelgangen Koen Raes die het discours van de Amerikanen aanklaagt en voor een Marshallplan voor de derde wereld pleit 'opdat er eindelijk eens een positief signaal uit het westen zou komen'. Voor hem is het geen aanslag op de democratie maar wel op de vrijemarkteconomie. I love this man.
13/9
Zoals men nu over de Vietnam-oorlog zegt dat de aanwezigheid van televisiecamera's voor het verloop en de perceptie ervan bepalend is geweest, zal men later over de aanslagen op New York en Washington zeggen dat mobiele telefoons een sleutelrol hebben gespeeld. Nu nog zou een man vanuit een ondergrondse shopping mall met zijn mobiele bellen. Dat lijkt me een broodje-aapverhaal, maar heel veel geliefden van mensen in die torens hebben op het allerlaatste moment een berichtje gekregen. 'We're all dying, here.' — 'We're being evacuated.'
Daarnet op de World Service interviewtje met een vrouw die zo'n telefoontje van haar vriend had gekregen en nu angstig op nieuws van hem wacht. Kans gering dat hij nog levend uit het puin wordt gehaald, maar er is wel iemand gered die zich op de tweeëntachtigste verdieping bevond; heeft naar het schijnt zelfs nauwelijks verwondingen. Het vreselijke is dat als straks Afghanistan wordt gebombardeerd, ook daar onschuldige slachtoffers zullen vallen.
En zo houdt het nooit op.
[...]261-2016>
12/9
'Freedom has been attacked;
Freedom must be defended.'
(George W.Bush)
Ian McEwan in The Guardian: 'These were the kind of events that Hollywood had been imagining these past decades in the worst of movies. But American reality always outstrips the imagination.' Of anders gezegd: we hadden het allemaal al in slechte films gezien, maar in Amerika is de werkelijkheid altijd sterker dan fictie. En Simon Reeve over de terroristen Ramzi Yousef en Osama bin Laden: 'They want nothing less than the overthrow of the west, and since that's not going to happen, they just want to punish — the more casualties the better.' Bin Laden zou hebben gezegd: 'If Russia can be destroyed, the United States can also be beheaded. They are like little mice.'
Een Amerikaanse security chief zat zich op te winden over hoe die vliegtuigen ooit hadden kunnen worden gekaapt. 'I thought we had dealt with that.' Zo'n veelzeggend zinnetje: there is a problem and we deal with it. That's what problems are for, to deal with. O blind arrogance!
(In The Guardian van gisteren een heel wat frivoler onderwerp: de medische wereld zou na jaren van intensief onderzoek hebben besloten dat de G-plek tot het rijk der stadslegenden, mythen en fabeltjes behoort. Zelfs bij vrouwen die zweren in het bezit van zo'n wonderlijk plekje te zijn. 'Many people will be relieved to hear that something they couldn't quite put their finger on was never there in the first place.' En ook: 'For now, anyway, the G-spot is history. It only remains for scientists to disprove the existence of the clitoris and the penis, and we can all stop fretting and go back to working in the garden - the real British G-spot.)
'It's a war against civilization.' (Colin Powell)
No, Mr. Powell, it's a war about definitions of civilization, about people's right to define what civilization amounts to. Your civilization against theirs. Maar voor hen is het eenvoudig: US = freedom = civilization = democracy, en daar valt geen speld tussen te krijgen. God heeft het zelf gezegd. De rest van de wereld is klootjesvolk, zeker de Arabieren.
En wanneer de bommen op Afghanistan vallen, laten we dan niet vergeten dat de VS de Taliban hebben vetgemest want zij vochten tegen de USSR, het communistische gevaar, net zoals de VS ook Saddam Hoessein hebben vetgemest want hij trok ten strijde tegen Iran.
Goddank in de Wandelgangen Koen Raes die het discours van de Amerikanen aanklaagt en voor een Marshallplan voor de derde wereld pleit 'opdat er eindelijk eens een positief signaal uit het westen zou komen'. Voor hem is het geen aanslag op de democratie maar wel op de vrijemarkteconomie. I love this man.
13/9
Zoals men nu over de Vietnam-oorlog zegt dat de aanwezigheid van televisiecamera's voor het verloop en de perceptie ervan bepalend is geweest, zal men later over de aanslagen op New York en Washington zeggen dat mobiele telefoons een sleutelrol hebben gespeeld. Nu nog zou een man vanuit een ondergrondse shopping mall met zijn mobiele bellen. Dat lijkt me een broodje-aapverhaal, maar heel veel geliefden van mensen in die torens hebben op het allerlaatste moment een berichtje gekregen. 'We're all dying, here.' — 'We're being evacuated.'
Daarnet op de World Service interviewtje met een vrouw die zo'n telefoontje van haar vriend had gekregen en nu angstig op nieuws van hem wacht. Kans gering dat hij nog levend uit het puin wordt gehaald, maar er is wel iemand gered die zich op de tweeëntachtigste verdieping bevond; heeft naar het schijnt zelfs nauwelijks verwondingen. Het vreselijke is dat als straks Afghanistan wordt gebombardeerd, ook daar onschuldige slachtoffers zullen vallen.
En zo houdt het nooit op.
[...]261-2016>
woensdag 10 september 2025
Meg Cabot • 11 september 2001
• Meg Cabot (1967) is een Amerikaanse schrijfster. Meg’s 9/11 Diary
9/11/2001 was one of those rare days where sloth was rewarded. I know several people who are still alive today because they were late to work that morning, or stopped to get coffee to help them feel a little less groggy.
I got woken up in my apartment on 12th Street and 4th Avenue by a phone call from my friend Jen.
“Look out your window,” Jen said.
That is when I saw the smoke from the first plane.
I called my husband’s office first thing. I couldn’t see his building from our apartment, but I could see the building ACROSS from his, which was the Trade Center, and black smoke was billowing out of it.
“What was happening?” I wondered.
Jen didn’t know. No one knew.
Was he all right? I knew he worked on a really high floor, and it looked as if whatever had happened to that tower across from his, it had to be happening right in front of his office window.
I couldn’t get through to him. I couldn’t make any outgoing calls from my phone that day. For some reason, people could call me, but I couldn’t call anyone else.
It turned out this was due to the massive volume of calls going on in my part of the city that day.
But I didn’t know that then.
Sirens started up. It was the engine from the firehouse across the street from my apartment building. It was a very small firehouse. All the guys used to sit outside it on folding chairs on nice days, joshing with the neighbors who were walking their dogs, and with my doormen. The old ladies on my street always brought them cookies.
9/11/01 was a very, very nice day. The sky was a very pure blue and it was warm outside.
Now all the firemen from the station across from my apartment building were rushing out to the fire downtown.
Every last one of them would be dead in an hour. But none of us knew that then.
178-2015>
[lees verder]
Ik werd wakker gebeld in mijn appartement aan de 12th Street en 4th Avenue door mijn vriendin Jen.
“Kijk uit je raam,” zei Jen.
Toen zag ik de rook van het eerste vliegtuig.
Ik belde meteen het kantoor van mijn man. Ik kon zijn gebouw niet zien vanuit ons appartement, maar wel het gebouw ertegenover: het World Trade Center, waar dikke zwarte rook uit omhoog kringelde.
“Wat was er aan de hand?” vroeg ik me af.
Jen wist het niet. Niemand wist het.
Ging het goed met hem? Ik wist dat hij op een heel hoge verdieping werkte, en het leek erop dat wat er ook met die toren tegenover zijn gebouw was gebeurd, het zich precies voor zijn kantoorraam moest afspelen.
Ik kon hem niet bereiken. Ik kon die dag geen uitgaande telefoongesprekken voeren. Om een of andere reden konden mensen míj wel bellen, maar ik niemand anders.
Later bleek dat dit kwam door het enorme aantal telefoongesprekken dat op dat moment in mijn deel van de stad werd gepleegd.
Maar dat wist ik toen nog niet.
Sirenes begonnen te loeien. Het was de brandweerwagen van de kazerne recht tegenover mijn appartement. Het was een heel kleine brandweerkazerne. Op mooie dagen zaten de mannen altijd buiten op klapstoeltjes, grappen makend met de buren die hun honden uitlieten, en met mijn portiers. De oude dames uit mijn straat brachten hun altijd koekjes.
11 september 2001 was een prachtige dag. De lucht was diepblauw en het was warm buiten.
Nu snelden alle brandweermannen van de kazerne tegenover mijn appartement uit naar de brand in het centrum.
Binnen een uur zouden ze allemaal dood zijn. Maar dat wist niemand van ons toen.
[lees verder]
9/11/2001 was one of those rare days where sloth was rewarded. I know several people who are still alive today because they were late to work that morning, or stopped to get coffee to help them feel a little less groggy.
I got woken up in my apartment on 12th Street and 4th Avenue by a phone call from my friend Jen.
“Look out your window,” Jen said.
That is when I saw the smoke from the first plane.
I called my husband’s office first thing. I couldn’t see his building from our apartment, but I could see the building ACROSS from his, which was the Trade Center, and black smoke was billowing out of it.
“What was happening?” I wondered.
Jen didn’t know. No one knew.
Was he all right? I knew he worked on a really high floor, and it looked as if whatever had happened to that tower across from his, it had to be happening right in front of his office window.
I couldn’t get through to him. I couldn’t make any outgoing calls from my phone that day. For some reason, people could call me, but I couldn’t call anyone else.
It turned out this was due to the massive volume of calls going on in my part of the city that day.
But I didn’t know that then.
Sirens started up. It was the engine from the firehouse across the street from my apartment building. It was a very small firehouse. All the guys used to sit outside it on folding chairs on nice days, joshing with the neighbors who were walking their dogs, and with my doormen. The old ladies on my street always brought them cookies.
9/11/01 was a very, very nice day. The sky was a very pure blue and it was warm outside.
Now all the firemen from the station across from my apartment building were rushing out to the fire downtown.
Every last one of them would be dead in an hour. But none of us knew that then.
178-2015>
[lees verder]
Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT
11 september 2001 was zo’n zeldzame dag waarop luiheid werd beloond. Ik ken meerdere mensen die vandaag de dag nog leven omdat ze die ochtend te laat naar hun werk gingen, of stopten om koffie te halen om wat minder suf te zijn.
Ik werd wakker gebeld in mijn appartement aan de 12th Street en 4th Avenue door mijn vriendin Jen.
“Kijk uit je raam,” zei Jen.
Toen zag ik de rook van het eerste vliegtuig.
Ik belde meteen het kantoor van mijn man. Ik kon zijn gebouw niet zien vanuit ons appartement, maar wel het gebouw ertegenover: het World Trade Center, waar dikke zwarte rook uit omhoog kringelde.
“Wat was er aan de hand?” vroeg ik me af.
Jen wist het niet. Niemand wist het.
Ging het goed met hem? Ik wist dat hij op een heel hoge verdieping werkte, en het leek erop dat wat er ook met die toren tegenover zijn gebouw was gebeurd, het zich precies voor zijn kantoorraam moest afspelen.
Ik kon hem niet bereiken. Ik kon die dag geen uitgaande telefoongesprekken voeren. Om een of andere reden konden mensen míj wel bellen, maar ik niemand anders.
Later bleek dat dit kwam door het enorme aantal telefoongesprekken dat op dat moment in mijn deel van de stad werd gepleegd.
Maar dat wist ik toen nog niet.
Sirenes begonnen te loeien. Het was de brandweerwagen van de kazerne recht tegenover mijn appartement. Het was een heel kleine brandweerkazerne. Op mooie dagen zaten de mannen altijd buiten op klapstoeltjes, grappen makend met de buren die hun honden uitlieten, en met mijn portiers. De oude dames uit mijn straat brachten hun altijd koekjes.
11 september 2001 was een prachtige dag. De lucht was diepblauw en het was warm buiten.
Nu snelden alle brandweermannen van de kazerne tegenover mijn appartement uit naar de brand in het centrum.
Binnen een uur zouden ze allemaal dood zijn. Maar dat wist niemand van ons toen.
[lees verder]
Abonneren op:
Posts (Atom)