woensdag 10 december 2025

Walter Benjamin • 11 december 1926

Walter Benjamin (1892-1940) was een Duitse (marxistische) filosoof en vertaler. In de winter van 1926-’27 bezocht hij Moskou, vanwege de partij, maar ook vanwege de liefde. Zijn dagboek van dat bezoek (Dagboek uit Moskou, vertaald door Hans Hom) is “een uniek portret van een tussen hoop en afkeer heen en weer geslingerde intellectueel en een even uniek portret van Moskou in de jaren twintig”.

11 december 1926
Een en ander over de signatuur van Moskou. Bepalend voor mij is de eerste dagen vooral dat ik moeilijk kan wennen aan het lopen op de geheel met ijs bedekte straten. Ik moet zo goed opletten waar ik mijn voeten neerzet dat ik weinig om me heen kan kijken. Dat werd beter toen Asja gisterenmorgen overschoenen voor me kocht. Dat was niet zo moeilijk als Reich had vermoed. Voor de bouwwijze van de stad zijn de vele een en twee verdiepingen hoge huizen karakteristiek. Ze geven haar het aanzien van een stad van zomervilla's, de aanblik ervan doet je de kou dubbel zo hevig voelen. Vaak zie je ze gesausd in pasteltinten: vooral rood, maar ook blauw, geel en groen. Het trottoir is opvallend smal, men is met de grond zo gierig als men royaal is met het luchtruim. Bovendien ligt het ijs aan de huizenkant zo dik, dat een gedeelte van de stoep niet gebruikt wordt. Overigens is hij zelden duidelijk geprofileerd ten opzichte van de rijbaan: sneeuw en ijs nivelleren de verschillende straatniveaus. Je komt heel dikwijls queues tegen voor de staatswinkels; voor boter en andere belangrijke zaken staat men in de rij. Er is een onnoemelijk aantal winkels en nog veel meer venters, die niets meer dan een wasmand met appels, met mandarijnen of met cacaouets voor zich hebben staan. Om de koopwaar tegen de kou te beschermen ligt ze onder een wollen lap, waarop twee of drie monsterexemplaren te zien zijn.

dinsdag 9 december 2025

J.M.A. Biesheuvel • 10 december 1981

J.M.A. Biesheuvel (1939-2020) is een Nederlandse schrijver. In 1981 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij (onder het pseudoniem 'God zelf').

Donderdag 10 december
's Morgens vroeg komt Karel bij me. Hij zegt dat hij behoorlijk moe is. Hij vraagt me of ik de dienst een week wil overnemen. Dat gebeurt ongeveer vijfmaal per jaar. Ik vind het leuk om af en toe God te zijn, hoewel ik nog steeds niet zo goed het hele heelal in het holle van mijn hand kan houden. Hij geeft me een paar dossiers en zegt daarbij dat ik nu goed op moet letten. Polen, Ierland, het Midden-Oosten, vervolgde schrijvers in Zuid-Afrika en een knotsgrote vulkaan die over een paar dagen midden in de oceaan op uitbreken staat, zijn de knelpunten. Ik denk: 'Jij hebt mooi praten, jij ligt ook het grootste gedeelte van de dag in bed om na te denken. Eigenlijk doet Jozien, je vrouw, het werk voor jou, die heeft de kracht en de moed'. Nu zou ik aan Eva kunnen vragen om op Polen te passen en op die gevaarlijke vulkaan (als het 's nachts gebeurt kan er een container of cruiseschip tegenaan varen). Maar Eva heeft geen tijd want ze heeft de verzorging over zestien zwerfkatten die, nu in de winter, allemaal in huis zijn, de egels zijn gelukkig met winterslaap, de konijnen, achttien in getal, moeten schone hokken en vers voer, de geit, de hond en de kippen vragen om aandacht.
Ik beloof Karel mijn best te zullen doen en stop de dossiers zolang in de prullenbak.
Mijn zus Jacoba is jarig en met de buurvrouw rijden we in een oude, mooie Mercedes naar Middelharnis, waar mijn zus in een gezinsvervangend tehuis zit. Sjaloom heet dat. (Hebreeuws voor hallo?) Mijn zus zit veel te praten met Eva, ze is heel blij dat we er zijn. Onderwijl blader ik prentenboeken van Rien Poortvliet door en vind ze heel mooi. Dan praat ik met de seniele Jaap Paans. Hij wil mij steeds een sigaret aanbieden, maar ik wil alleen pijp roken. 'Ja ja ja ja', zegt hij steeds maar, 'pijpie, dat kan ook... ja ja ja ja...', een hele tijd stilte, hij komt naar me toe en zegt: 'Pijpie hè? Of ie gelijk hebbe! Maar een sigaret kan natuurlijk ook, ja ja, ik draai ze altijd meneer. Bent u familie van Jacoba?'
Ik krijg een angstbui en mag op bed liggen. Ik voel me net een hamster in een werkende koffiemolen, maar ik weet dat ik op bed lig. De zuster komt me thee brengen. Het lawaai op straat maakt me gek van angst, totale paniek, ongerichte waanzin, ik denk dat ik van glas ben en meen dat ik niet waargenomen kan worden. Maar soms meen ik een zandkorrel te zijn. Miljoenen tonnen zwaar, ze kunnen me niet zien en ik zak naar het middelste van de aarde. Mijn zus komt met een plak cake, maar ze kan me niet vinden. Ik ben in slaap gevallen en Eva en de buurvrouw hebben me naar huis gebracht. Daar slaap ik nog een paar uur door en begin dan mijn novelle 'De trui' af te maken, nog ongeveer vijftien bladzijden. Tussendoor komt Kees van Dijke, doctor in de biochemie en afgestudeerd in de medische wetenschap, terwijl hij pas twee-en-dertig jaar is.
Hij vindt het prettig om op mijn kamer te zitten met mij. We komen te praten over het ego, super ego en id. Hij lacht omdat ik niet weet dat id de pik is. Hij heeft een vogelhuisje voor ons gemaakt. Heel lief met een kuiltje op de bodem van binnen. De novelle wil niet lukken, ik ga maar slapen.

maandag 8 december 2025

Hans van Straten • 9 december 1970

De omgevallen boekenkast van journalist, schrijver en boekenliefhebber Hans van Straten (1923-2004) is een verzameling gevarieerde anekdoten, herinneringen, droomverslagen, dagboekfragmenten en aforismen, die vrijwel allemaal op de een of andere manier over boeken gaan.

9 december 1970
Buddingh's dagboek is uit, eindelijk! De laatste dagen ging ik 's middags, als ik van de krant kwam, telkens even bij Broese kijken of het er al was. Eerst in de etalage, waar alle nieuwe uitgaven onmiddellijk worden uitgestald met het kaartje 'nieuw'. Dan, teleurgesteld omdat ik niets zag, toch nog even binnen, want je kunt nooit weten. En vandaag, terwijl ik al weg wou gaan, zag ik het opeens liggen, één exemplaar, weggestopt tussen de poëzie-uitgaven.
Onbegrijpelijk! Je zou denken dat ze er meteen een paar honderd van hadden ingeslagen. Het lag er zó onopvallend dat ik er niet eens zeker van ben dat ik het de vorige dagen niet over het hoofd heb gezien.
Nu lees ik het, liggend op mijn bed, de lectuur telkens onderbrekend voor het naspelen van een partijtje uit het Morphy-boek**, om het plezier maar zo lang mogelijk te laten duren.
Dat Morphy-boek-ik vind voorin nog de datum waarop het in mijn bezit kwam: 13 juni 1944. Ik was er speciaal voor van Leiden naar Amsterdam gereisd, want ik wist dat er nog een exemplaar stond bij Swets & Zeitlinger. In die dagen werden de treinen regelmatig uit de lucht beschoten, maar ik moest en zou dat boek hebben.
Je leven riskeren voor een boek! Zo gek ben ik toch maar geweest. Alleen, ik ben er niet zeker van dat ik het weer zou doen.


** Paul Morphy (1837-1884) was een in zijn tijd zeer beroemde schaker.

zondag 7 december 2025

Marie Bashkirtseff • 8 december 1880

Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood — ze overleed aan tbc — vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).

Woensdag 8 december 1880
Vanavond hebben [we] de wekelijkse werkbijeenkomst van de vereniging Le Droit des Femmes bijgewoond. Deze wordt gehouden in de kleine salon van Hubertine. Een lamp op het bureau, links, rechts de schoorsteenmantel met een borstbeeld van de Republiek erop, [...] een tafel vol dossiers, en met een kaars, een bel en een president die er uitermate smerig en uitermate dom uitziet. Links van de president Hubertine, die telkens als ze spreekt de ogen neerslaat en zich voortdurend de handen wrijft. Rechts een bejaarde tanige socialiste, die woedend uitroept dat ‘als er klappen moeten vallen, zij de eerste klap zal uitdelen’. Een stuk of twintig oude tangen, een soort conciërges maar dan zonder loges, en een paar mannen, het uitschot zoals men dat zich voorstelt; van die jongens met lange haren en onmogelijke kapsels die in de cafés geen poot aan de grond krijgen. – [...] De mannen hebben gekrakeeld over socialisme, collectivisme en het verraad van de progressiefste Kamerleden. De socialiste in de hoek heeft de religie de oorlog verklaard; daarop heeft madame de D. geprotesteerd en een paar stukjes retoriek weggegeven die detoneerden in de goede zin. Hubertine is overigens heel verstandig en begrijpt dat het niet om proletariërs of om miljonairs gaat, maar om de vrouw in het algemeen, die haar rechten opeist. Er zou voor gezorgd moeten worden dat iedereen zich tot dat gebied beperkte. In plaats daarvan wordt er over politieke nuances gediscussieerd.
We zijn ingeschreven, we hebben gestemd, betaald. Dat is dan gebeurd.

Luise Rinser • 7 december 1974

• Luise Rinser (1911-2002) was een Duitse schrijfster en politiek activiste. Ze publiceerde verschillende boeken met dagboekaantekeningen.

Cape Kennedy, 7 december 1974. Lancering van de zesde, de laatste bemande raket naar de maan.
Wij hebben toegangsbewijzen en op onze auto een sticker 'Vrije doorgang', namelijk door een tiental controles heen, bijna tot aan het lanceerplatform. De wegen naar de kaap zijn een legerkamp geworden: tienduizenden, tallozen, parkeren hun auto aan de kant van de weg, men zal het gebeuren van dertig, veertig kilometer ver kunnen zien.
De kaap: een godverlaten trieste plaats, een stuk vlakke zandwoestijn aan zee. Nu, met een hoge omheining, bebouwd, versterkt, streng bewaakt door een leger soldaten, politiemensen, geheime agenten, lijkt het op een enorm concentratiekamp. Een lugubere plaats, een luguber uur. Het wordt donker, tropennacht, warm, vochtig, zacht, donkerblauw, met fonkelende sterren, maar maanloos: natuurlijk: je moet naar de maan vliegen als zij zich niet van haar lichte kant toont. Ze wordt in de rug aangevallen.
Tegen de stille nachthemel, midden op het terrein, hoog opgericht, door schijnwerpers beschenen, de raket, klaar om afgeschoten te worden, de zilveren reuzenpijl, de fallus van de aarde, uitdagend, duivels potent. De mensen op het terrein zijn merkwaardig stil. De lancering wordt vertraagd, toch ontstaat er geen nerveus ongeduld. Maar het wachten wordt steeds gespannener en intenser, je kunt het met je handen pakken. Eindelijk de luidspreker, het aftellen, eight, seven, six, en niet verder. Op het allerlaatste moment is er een heel klein defect geconstateerd. Weer wachten. Ik betrap me op de wens dat het ding nooit de lucht in zal gaan, dat de onderneming door een hogere macht zal worden verijdeld, dat de mensheid haar plaats zal worden gewezen. Maar tegen mijn wil in wens ik ook het tegendeel want: ik hoor toch bij de mensheid die dit ding heeft uitgevonden, deze waanzinnige daad heeft uitgebroed? Als het mislukte, zou dat ook mij betreffen. Misschien. Of toch niet? Ik kijk op naar de stille onverschillige hemel boven de stil ademende onverschillige zee, maar vandaar komt nu geen hulp: wat wij zijn begonnen, moeten we afmaken, zoals onze hele zelfmoord-Vooruitgang'. Blijven wachten dus. Wij stellen ons al in op het wachten, dat zijn scherpe kantjes verliest, dat stiller en stiller wordt, alsof het niet meer een technische sensatie geldt, maar een geheimzinnige aankomst, een boodschap, een openbaring. Middernacht. De stemming doet ten slotte denken aan de stemming die opkomt als de katholieke mis haar hoogtepunt nadert: de consecratie en elevatie.
Dan bijna storend de luidspreker met opnieuw het lang verwachte aftellen: ...six, five, four, three, two, one... ja! De explosie: de vuurstoot naar beneden, de steile duikvlucht naar boven, de donder, het beven van de aarde. De zilveren pijl vliegt. Hij laat een licht van vuur onder zich dat zich welft tot een kathedraal van licht. Het licht heeft een kleur die waarschijnlijk tot nu toe op onze aarde niet heeft bestaan: een kleurig-kleurloos licht, een sneeuwwit gemengd met zilver, zwavelgeel, oranje, een licht dat verblindt. Ook de donder welft zich tot een galmende reuzenklok, terwijl de raket opstijgt, steil, de nachthemel scherp doorklievend en aan de baanranden felblauw kleurend, dan, terwijl hij de kromming van de aarde-atmosfeer volgt, na de tweede explosie naar opzij afbuigend en het heelal induikend. Dan is hij weg. De fluwelen tropennacht sluit zich over de kaap alsof er niets gebeurd is. (Wat is er ook helemaal gebeurd...) En nu: geen gejuich? Geen Amerikaans volkslied? Niets? Droefheid verspreidt zich. Zwijgen. Naast mij huilt een man. Hij zegt: 'It's over now.' Hij zegt het alsof hij een sterfgeval aankondigt. Ook andere mensen huilen. Ik ben daar ook na aan toe. Maar waarom eigenlijk? Pas uren later begrijp ik het. We zitten nog even met de 'oude' astronauten in Cocoa Beach. Zij vieren met veel lawaai en veel alcohol de nieuwe overwinning. Ik ga alleen naar het strand. Vier uur. Tussen nacht en ochtend. Geen wind. De zee houdt zich dood. Geen rondstruinende hond, geen nachtvogel, geen gefluister in de palmen. Doodse stilte. Eindeloze verlatenheid. Wees geworden. Van het licht beroofd. Hebben we dat al niet eens meegemaakt? Waar hebben mensen al eens eerder zo staan kijken naar een licht dat zich van de aarde verhief en in een ruimte verdween waar ze het niet konden volgen, nog niet? Verweesd voelden ze zich, overgeleverd, verlaten. Maar ze hadden troost van hem ontvangen: 'Slechts korte tijd...' en 'Ik zal bij u blijven tot aan het einde der tijden.' Als hij zich volkomen zou terugtrekken, de Heer van onze planeet, dan zou hij al het licht dat er is met zich meenemen. Dan zou de dood de macht overnemen. De aarde zou weer donker, woest en ledig worden. Terwijl deze en andere gedachten zo door mijn hoofd gaan, voel ik steeds sterker hoe ik deze aarde liefheb.
Weken later, thuis in Europa, bedenk ik: Hoe heette die raket? 'Apollo'. De zonnegod. En het gedicht van Hölderlin:
Und jetzt noch blickt mein Aug von selbst nach ihm
Doch fern ist er zu fremden Völkern
Die ihn noch ehren, hinweggegangen.

Kees Kokke • 6 december 1944

Kees Kokke (1915-1985) was in de oorlog gemeentearchivaris van Venlo. Hij hield in die jaren een dagboek bij.

Woensdag 6 december 1944
Vanmorgen geconstateerd dat het Sint Jorisgasthuis in de Lohofstraat totaal is afgebrand. Voorgevel ingestort. Denkelijk zondagmorgen gebeurd, toen een brandlucht waarneembaar was.
De gehele linker Maasoever is nu in handen van de geallieerden. De laatste restjes van de Pruisen zijn nu opgeruimd. Grubbenvorst heeft zwaar te lijden gehad. Lottum minder. Broekhuizen moet totaal vernield zijn (door Duitsers opgeblazen). In Broekhuizenvorst weinig stuk. Swolgen totaal vernield. In Tienray ook veel kapot. Er is slechts patrouille-activiteit.
Af en toe wat geschutroffels en fluiten van granaten. Doch vergeleken bij datgene, wat gepasseerd is, is het niet noemenswaard en de zenuwen van de mensen komt weer een beetje tot rust.
De vraag is of deze rust lang zal duren. Zullen de Engelsen trachten benoorden of bezuiden Venlo door te stoten? In dat geval kan ons nog iets ergs te wachten staan en is het gevaar van evacuatie van een strook langs de Maas of misschien zelfs van heel Venlo niet denkbeeldig.
Er worden geregeld grote en kleine dieven van allerlei soort binnengebracht. Politie, geassisteerd door leden van de brandweer, verrichten deze taak.

donderdag 4 december 2025

Anna Achmatova • 5 december 1964

Anna Achmatova (1889-1966) was een Russische dichteres. Dagboekfragmenten van haar zijn opgenomen in De echte twintigste eeuw (vertaald door Alissa Leigh en Silvana Wedemann).

• In december 1964 reisde Achmatova naar Italië om op Sicilië de Premio Etna-Taormina in ontvangst te nemen.

4 of 5 december 1964
1 december op het Belorusskistation. Een menigte van uitzwaaiende mensen. Op het station zelf heerst chaos, 's Nachts Minsk. Onvoorstelbare stormbuien, sneeuwstormen. De kou sloeg mij om het hart. Warschau – Pollak met zijn vrouw en de vrouw van Anatol Stern. Duister.
Het lichte Wenen in de ochtend. Ira gaat Rubens (Bontjasje) en Brueghel bekijken. Zon.
Veel grenzen. Een stem: 'Paspoort!' Bij onze douane zeggen ze; 'Als u deze boeken signeert, maken wij ondertussen uw documenten gereed.'
De Alpen. De coupé schudt als nooit tevoren, In de winter biedt het een treurige aanblik. Opnieuw herinner ik me mijn droom** van 30 augustus over de chaos. De snelheid van een vliegtuig. Ik voel me beroerd...
We naderen Rome. Alles is een rozerode kleur. Het lijkt op mijn laatste onvergetelijke Krim van 1916, toen ik uit Bachtsjisaraj naar Sevastopol ging na voorgoed afscheid van N. V Nedobrovo te hebben genomen en de vogels over de Zwarte Zee wegvlogen.


** Over de droom waaraan ze refereert schreef ze eerder: “De droom die ik afgelopen nacht had, gaat al mijn ervaringen op dat gebied te boven. Ik zag hoe de planeet Aarde eruitzag korte tijd (hoe lang?) na zijn definitieve verwoesting. Ik zou er denk ik alles voor geven om die droom weer te vergeten!”