donderdag 30 oktober 2025
Arthur Lehning • 31 oktober 1936
31 oktober Zaterdagmorgen 7 uur ■ Een heerlijke dag, over Barcelona ligt een waas, met scherpe zon. Veel geslapen heb ik niet... Het is vreemd helemaal niet te weten wat er aan de hand is nu ...
Zaterdag 31-X-36 ■ Dit was een dolle en wat verschrikkelijke nacht - ik dacht werkelijk je niet meer terug te zien. Wij waren allen wat in een paniekstemming. In enkele uren was deze stad op voet van oorlog en de Confederación te wapen. De kust ten zuiden van Port-Bou was gebombardeerd, en men vermoedde hier, dat troepen geland waren (en ik dacht: Italiaanse). In een enkel uur was heel Barcelona in oorlogstoestand en duizenden op weg naar de kust. Het was bijna een tweede 19de Juli. Maar daar wij een bombardement verwachtten was het weinig amusant... Ik denk ± Woensdag hier te vertrekken. Ik kom snel van Parijs naar Amsterdam. Ik wil alleen Alexander en Nikolajewski zien.339-2018>
woensdag 29 oktober 2025
Raymond Queneau • 30 oktober 1940
30 oktober 1940
Ik klop aan bij bakkerij Queneau. Een jonge vrouw komt opendoen. Ik vind dat mijn nicht er een stuk jonger uitziet, twaalf jaar heb ik haar niet gezien. Mijn neef wordt wakker gemaakt. Hij komt. Ik denk mijn vader te zien, maar dan tien jaar jonger, dezelfde puilende ogen, dezelfde politieke bezieling, dezelfde taal. En ik ben verbaasd dat mijn nicht niet aardiger tegen me doet. Ik durf niet te veel vragen te stellen. Bij het weggaan wil ik mijn nicht een complimentje maken omdat ze zo jong is gebleven; maar ik kom er niet goed uit en zeg alleen: 'Tot ziens, lieve nicht.' Afgezien daarvan vertelt Edmond leuke verhalen. Ook hij heeft astma; zit in de familie.
Vervolgens wandeling rue de Flandre.
Thuisgekomen ruim ik brieven op. Ik vind er een terug van mijn vader uit maart van dit jaar, waarin hij me meldt dat mijn nicht overleden is. En dat ik Edmond moet condoleren. Wie was die jonge vrouw dan? Een jongere zuster van de ander? Een nieuwe vrouw?
Ik heb ze beslist niet op een rijtje, zoals mijn vader zegt. Dat herinnert me eraan dat ik bij Domela binnenstapte terwijl ik van plan was naar Hartung te gaan. Twee jaar geleden ongeveer. Geloof ik.
• De dagboeken van Raymond Queneau (1903-1976) vormden als het ware het achterhoofd van de schrijver, een opslagplaats met zeer uiteenlopende voorraden, waarin hij verwerkte wat hij las (veel) en beleefde (minder veel). 231-2017>
dinsdag 28 oktober 2025
Paul Léautaud • 29 oktober 1933
Zondag 29 oktober 1933. - Vanochtend een briefje van M.D. waarin zij voorstelt woensdagavond of zaterdag van de komende week bij haar te komen. Deksels! Wat een behoefte.
Gelukkige vrouwen, die maar hun mond hoeven open te doen. Ik heb haar net gisteravond een brief geschreven om haar op de hoogte te stellen van mijn dentale ongelukje, en gezegd dat ik niet weet of ik mij de komende tijd zal durven vertonen. Aan de andere kant zou de terugkeer van de 'Gesel' best deze week kunnen zijn. Zij heeft het in haar laatste brief over woensdagochtend. Ik moet een volgende brief afwachten om te weten wat ik moet doen. Donderdagavond met M.D. bij mij thuis, heb ik, ik weet niet meer hoe ik ertoe kwam, het voorbeeld aangehaald van mijn vader in zijn goede dagen, als hij met twee vrouwen tegelijk de liefde bedreef, en met elk drie of vier keer achter elkaar. Zij had de vrijmoedigheid - die zeldzaam is bij vrouwen - om toe te geven dat dat heel plezierig moet zijn (voor een vrouw), omdat het een heel plezierige gewaarwording is (de Gesel heeft me dat al gezegd) te voelen dat een man ejaculeert. Nou en of! Net zoals voor ons om de vrouw die wij liefkozen verschillende keren achter elkaar te zien klaarkomen.
Dinsdag 31 oktober. - Ik trof de 'Gesel' thuis aan toen ik kwam om te lunchen. Vanochtend teruggekeerd, zonder dat ze mij wilde lastig vallen met het verzoek haar van de trein te halen. Ik moet morgen de middag bij haar doorbrengen, ik ben nauwelijks in vorm.
Ik heb dus aan M.D. geschreven dat ik de zaterdag kies, tenzij ik bij mijn terugkomst 'een... dringende "liefdesverklaring" zou vinden'. Ik heb niets gevonden. Maar ik zal morgenochtend iets krijgen.
Ik sta er mooi op, met twee vrouwen die ik moet bevredigen.
De dingen komen altijd te laat. Dat is op alle gebieden zo.
De 'Gesel' begon trouwens met het afratelen van haar argwanende opmerkingen over mijn kuisheid tijdens haar afwezigheid.249-2014>
maandag 27 oktober 2025
Danièle Sallenave • 28 oktober 1990
[28 oktober 1990]
Vijftig jaar. Precies midden in de nacht, midden op die lijn. midden tijdens die overgang waar ik tegen opzie, werd ik wakker. Absoluut overtuigd (gevoel dat sindsdien volkomen is weggezakt) dat het afgelopen is, dat alles voorbij is. Alsof opeens een stem me zei: je tijd is op.
En toch, het gevoel dat ik kerngezond ben, in de kracht van mijn leven, zonder een rimpel, zonder een teken van verval. Maar dat is nog erger; het is alsof ik levend in de dood en de afwezigheid van tijd wordt gestort; levend in de vlammenzee of liever de gletsjer van de dood terechtkom. De Grieken hadden de mythe van Tithonos uitgevonden, aan wie de goden onsterfelijkheid hadden geschonken, maar vergeten waren daarbij de eeuwige jeugd te geven. Wij in deze tijd kennen het omgekeerde: de mogelijkheid lange tijd jong te blijven maar zonder onsterfelijkheid. Hij was een Seniele Onsterfelijke; wij zijn Eeuwige Pubers, die op een dag worden verrast door de dood. Vroeger hadden de 'ouden' tenminste niet veel meer aan de aarde toe te vertrouwen. Wij worden in één klap van alles beroofd, ook al zijn we oud. Ongeschonden, maar toch oud en niet minder verdoemd. Moderne hel.
344-2019>
zondag 26 oktober 2025
Margaretha Ferguson • 27 oktober 1960
4 augustus 1960
We kregen bezoek van een collega van Alexander, en diens vrouw. Het gesprek kwam op de wreedheden in Kongo. Ik zei: 'Ja, maar de Duitsers, dat is toch een blank volk, die waren ook niet mis!' 'O...maar de Duitsers, die deden het alleen tegen de jóden!' Later kwam de toelichting dat die dus niet zo maar in het wilde weg wreed waren, maar gericht, in tegenstelling tot de barbarij van gekleurde rassen. Indonesiërs, negers. 'Nu mijn dochter wat meer in Engeland komt,' zei mevrouw, 'merken we dat die Engelsen helemaal niet zulke vreselijke mensen zijn als we altijd gedacht hebben, het valt best mee.. .ik ben altijd pro-Duits geweest, had daar familie, kwam er van kindsbeen af...'
'Dat is nu juist het góéde,' zei ik, 'als je de mensen van dichtbij meemaakt heb je minder kans dat je van bovenaf zo wordt opgehitst...' en dit had ik willen uitbreiden tot: Russen, Kongolezen, Indonesiërs, Chinezen! Het wordt een steeds klemmender probleem: van die aardige, charmante mensen die crypto-fascist blijken te zijn.
27 oktober 1960
Ingrid was uit eten bij een klasgenootje van het Montessori-Lyceum wier ouders van adel zijn: gepolitoerde tafel, kristal, kaarsen (niet eens een officieel diner), het dertienjarige broertje zat naast Ingrid in een keurig pak, en begon keurig met haar te converseren. Ingrid vond het zeer deftig waardoor ze zich niet helemaal op haar gemak voelde maar toch alles heel gezellig, ontspannen ook, ondanks dure gasten. Ingrid kon, gelukkig zonder veel opzien te baren, een fazant (waarschijnlijk zelf gejaagd door de heer des huizes) laten voorbijgaan, gesprek: 'nee - je hebt hem niet door de kop geschoten, je moet ze toch eigenlijk meteen door de kop schieten - was laatst ook zo met mijn patrijs weet je wel, schoot ik ook niet door de kop - bij die poot is nog wat bloed, lekker' (of iets in die geest, het is haast niet te geloven!). Ingrid zei, 'toen werd ik wel even...' Volkomen primitieven op dat gebied, mensen die zó beschaafd zijn (werkelijk, ze hebben in hun deftigheid ook veel menselijke waardigheid en warmte). Onze verhouding ten opzichte van vlees en beest eten is toch blijkbaar iets dat je hebt of niet!
Een buurvrouw over het boek Exodus: 'we vinden het maar zeer matig — ik zei tegen mijn man, eigenlijk moesten we die Engelsen dus haten maar dat kunnen we niet - dus de Polen dan maar! Die Polen hebben zich zo vreselijk misdragen ten aanzien van de joden, nee, dat zo'n heel volk dat doet.. .die Polen en die Russen, verschrikkelijk!' Ik werd gewoon ijskoud bij het aanschouwen van het mechanisme, hoe men opzettelijk (omdat men zo graag haatmotieven heeft tegenover volkeren achter het IJzeren Gordijn) iets aangrijpt om voluit te kunnen haten, wat tegenover de Engelsen (onze Engelsen) nu eenmaal niet mogelijk is!
Sluiers, sluiers, vale modderige nevels, verstikkend. Als er oorlog komt pleeg ik denkelijk zelfmoord - omdat ik niet mee wil doen.227-2016>
Hugo van Ryck • 26 oktober 1561
[25 oktober 1561]
Den XXVen octobry syn wy nae middage gecomen tot Salinis [plaats op Cyprus] opte ree waer dat leggen 5 groote Veneetsche scepen, daer een onder was daer 2 trompetten ende claretten [soort trompetten] op waeren die ons triumphelicken eerden met speele doen wy daer verby seylden met onsse ra fock, ende wy schooten dry stucken [geschut?] off.
[26 oktober 1561]
Den XXVIen octobry soe voeren wy smorgens mette gondel naer tlant. Doe wy op een boechscoot ant lant quamen, ginck die lant zee soe holl soe dat wy weder sceep mosten. Ende naer middage voeren wy weder naer tlant ende mosten noch weder keren.
[27 oktober 1561]
Den XXVIIen octobry syn wy smorgens voor de son metten grooten boot gelyck ant lant gevaeren ende syn voorts te voete gegaen te Salinis twelck is anderhalff Lombaertsche mylen vander zee, ende syn daer in een herberge gegaen ende hebben selffs te mart gegaen ende bleven daer totten avont ende syn gegaen alden nacht naer Famegusto mits hebbende een convoyer die wy gaven onder ons elven 2 moetssenegro [Venetiaanse zilveren munt].
[28 oktober 1561]
Den XXVIIIen octobrij syn wy smorgens mette son gecomen binnen Famegusto ende syn gelogeert tot [een] boscieter genaemt meester Maerten vander Gues in Zeelant, ende heeft oock gewoent te Delfft voerden brant inde Seven sterre, welcke ons seyde dat hy uuyt Nederlant geweest hadde 44 jaeren, ende wy hebben dien dach aldaer gerus[t].324-2019>
Ferdinand Gregorovius • 24 oktober 1867
Rom, 24. Oktober
Die Nacht war ruhig. Eisenbahnzüge gingen hin und her – wahrscheinlich kamen Truppen in die Stadt. Wir sind ganz in Dunkelheit. Keine Depeschen, keine Nachrichten. Nichts vom Kommen der Franzosen, noch von dem der Italiener. Doch scheinen die Banden stark auf Rom zu drängen. Sie sollen schon bei Acqua Acetosa liegen, wo gestern abend ein Kampf stattgefunden haben soll. Ich ging heute in der Frühe nach Popolo. Viel Volk stand dort: Zuaven und Reiterei waren aufmarschiert; sie zogen durchs Tor hinaus; man sagte, nach Acqua Acetosa. Große Aufregung in der Stadt. Es ist ein Glück, daß ich nicht mehr am sechsten Bande zu schreiben habe. Ich kann mir mit dem siebenten Zeit lassen und habe in diesen Wochen auch Band I und II für die zweite Auflage beinahe fertig gemacht.
Rom, 25. Oktober
Die Unruhen haben sich gestern abend wiederholt. Man warf Petarden, welche Vorbeigehende entweder töteten oder verwundeten. Man schoß auf den Posten am Platz Pellegrino, worauf die Häuser durchsucht und viele Personen verhaftet wurden. Heute früh sah ich im Corso einen wohlgekleideten Herrn von vier Soldaten abführen.
Es ist nachts 9 Uhr – ich höre Petarden knallen. Der Himmel ist hell und klar. Unten liegt das große Rom, wie ein Fieberkranker – es sind Zuckungen der Geschichte. Dort liegt finster der Vatikan; das Verderben pocht an seine Pforte. Was mag der Papst tun? – er betet –, er soll ruhig und gefaßt sein. Es ist der Todeskampf der weltlichen Kirche. Ihre Haltung in dieser Stunde ist achtunggebietend. Wieder Petardenschüsse.
Heute wurde der Belagerungszustand über Rom verhängt, auch die Entwaffnung anbefohlen.
Die Freischaren sind unterdeß von den Mauern abgeschlagen oder abgezogen. Die Bande auf Monte Parioli unter Enrico Cairoli, welcher tapfer kämpfend gefallen ist, war wenig mehr als 100 Mann stark. Diese Vorgänge hielten Rom zwei Tage lang in solcher Aufregung, daß der geringste Zufall, wie gestern das Entspringen eines Gefangenen, Tausende in Flucht durch die Straßen trieb. Im Volk ging die Rede, daß 8000 Garibaldiner die Stadt umzingelten. Als ich gestern am Palast Rondanini stand, um Verwundete hereinbringen zu sehen, während Militär die Straße sperrte, sagte mir eine Frau mit sichtbarer Freude: »Die Garibaldiner sind schon in der Villa Borghese.« Die Banden sind fort, doch auf wie lange?
Heute sagte mir Schlözer, daß ihm Antonelli erklärt habe, alles sei eine abgekartete Komödie, die er vorausgesehen; die Garibaldische Bewegung nehme überhand; Namen bedeutender Menschen tauchten schon unter den Freischaren auf, so Graf Valentini, Graf Colloredo aus Udine, beide gefangen.
Hundert Gerüchte gehen durch die Stadt; an jedem Tag, ja zu jeder Stunde werden die Italiener angemeldet, aber sie kommen nicht.
Ich war heute nachmittags vor die Porta Nomentana gegangen. Der Weg dort ist wieder bis Ave Maria frei. Ich sah an der Barrikade bauen; vier Reihen Schanzkörbe übereinander, mit zwei Schießscharten für Kanonen. Dann ging ich an das verschlossene Tor der Salara. Es ist von innen mit Erde verschüttet.
Ich höre viele Petarden und Flintenschüsse, während ich dies schreibe. Man sagt mir, daß in Trastevere gekämpft wird. 174-2016>
Rome, 24 oktober
De nacht was rustig. Treinen reden heen en weer – waarschijnlijk kwamen er troepen de stad binnen. We zitten volledig in het donker. Geen telegrammen, geen nieuws. Geen bericht over de komst van de Fransen, noch van die van de Italianen. Toch lijkt het erop dat de benden sterk op Rome aandringen. Ze zouden al bij Acqua Acetosa liggen, waar gisteravond een gevecht zou hebben plaatsgevonden.
Vanmorgen vroeg ging ik naar de Piazza del Popolo. Er stond veel volk; zouaven en cavalerie waren opgesteld. Ze trokken door de poort naar buiten – men zei: naar Acqua Acetosa. Grote opwinding in de stad.
Het is een geluk dat ik niet meer aan het zesde deel hoef te schrijven. Ik kan met het zevende mijn tijd nemen, en in de afgelopen weken heb ik ook de delen I en II voor de tweede druk bijna voltooid.
Rome, 25 oktober
De onrusten van gisteravond hebben zich herhaald. Er werden rotjes (petarden) gegooid, die voorbijgangers doodden of verwondden. Er werd geschoten op de wachtpost bij het Piazza Pellegrino, waarop de huizen werden doorzocht en vele personen gearresteerd.
Vanmorgen zag ik op de Corso hoe een welgeklede heer door vier soldaten werd afgevoerd.
Het is negen uur ’s avonds – ik hoor de petarden knallen. De hemel is helder en klaar. Daar beneden ligt het grote Rome, als een koortsige zieke – het zijn de stuiptrekkingen van de geschiedenis. Daar ligt donker de Vaticaanse stad; het verderf klopt aan haar poorten. Wat zal de paus doen? – Hij bidt –, men zegt dat hij kalm en beheerst is. Dit is de doodsstrijd van de wereldlijke kerk. Haar houding in dit uur dwingt respect af.
Weer klinken petardenschoten.
Vandaag is de staat van beleg over Rome uitgeroepen, ook is bevolen dat men de bevolking moet ontwapenen.
De vrijwilligerseenheden zijn intussen van de muren teruggeslagen of afgetrokken. De bende op Monte Parioli, onder leiding van Enrico Cairoli, die dapper strijdend is gesneuveld, telde nauwelijks meer dan honderd man.
Deze gebeurtenissen hebben Rome twee dagen lang in zo’n staat van opwinding gehouden, dat het kleinste voorval – zoals gister het ontsnappen van een gevangene – duizenden mensen in paniek door de straten deed vluchten. Onder het volk ging het gerucht dat achtduizend Garibaldianen de stad omsingelden.
Toen ik gister bij het Palazzo Rondanini stond, waar gewonden werden binnengebracht terwijl het leger de straat afsloot, zei een vrouw mij met zichtbare vreugde: “De Garibaldianen zijn al in de Villa Borghese.” De benden zijn nu weg – maar voor hoe lang?
Vandaag vertelde Schlözer mij dat Antonelli hem had uitgelegd dat alles een in scène gezette komedie was, die hij had voorzien. De Garibaldibeweging breidt zich uit; namen van vooraanstaande personen duiken al op onder de vrijwilligers – zoals graaf Valentini en graaf Colloredo uit Udine, beiden gevangen genomen.
Honderd geruchten gaan door de stad; elke dag, ja elk uur, worden de Italianen verwacht – maar ze komen niet.
Vanmiddag ging ik naar buiten, tot bij de Porta Nomentana. De weg is daar weer vrij tot Ave Maria. Ik zag dat men er aan een barricade bouwde: vier rijen aarden manden op elkaar, met twee schietgaten voor kanonnen. Daarna ging ik naar de gesloten Porta Salaria. Die is aan de binnenkant met aarde dichtgestort.
Terwijl ik dit schrijf, hoor ik weer veel petarden en geweerschoten. Men zegt dat er in Trastevere gevochten wordt.







