woensdag 2 juli 2025

Klaas Hoekstra • 3 juli 1827

• Nadat zijn schip in het ijs was vastgelopen en gezonken, kwamen gezagvoerder Klaas Hoekstra en zijn bemanning op Groenland terecht, waar ze met sloepen probeerden verder te komen. Het verslag van de tocht vol ontberingen is vastgelegd in Dagverhaal van het verongelukken van het Galjootschip Harlingen, in Straat-Davids. Ondertitel: De togt van de Equipagie met sloepen over en langs het ijs, en overwintering van dezelve in het Noordelijk gedeelte van Groenland.

Den 3 Julij verlieten wij Holsteinburg en vervorderden onze reis naar Koppenhagen, alwaar wij met 15 personen mijner equipagie den 9 Augustus arriveerden. De meesten onzer geene Europesche kleederen hebbende, waren wij genoodzaakt in Groenlandsche aan land te gaan, met zooveel bekijk, dat wij ter naauwernood over de straat konden komen. Ik was verpligt terstond andere klederen te koopen, en zag toen naar gelegenheid om, om te scheep naar Holland te vertrekken, dan geene schepen daar zijnde, waren wij genoodzaakt ons 5 dagen op te houden en met de stoomboot naar Kiel in het Holsteinsche te gaan. Daar komende vertrokken wij dadelijk weder met wagens naar Hamburg, alwaar ik een tjalk aannam, om ons naar Delfzijl te brengen, komende daar in den morgen van 23 Augustus 1827, zijnde precies een jaar na het ongelukkig verliezen van ons schip. Oogenblikkelijk reisden wij voort naar Harlingen, den nacht door, zoodat wij in den morgen van den 24 Augustus aldaar aankwamen, mogende het mij, Gode zij dank! gebeuren, mijne vrouw en kinderen gezond weder te vinden. De vreugde en aandoening waren verbazend, daar wij reeds onder de dooden geteld waren. Van Heeren Directeuren der Nederlandsche Groenlandsen Straat-Davids Visscherij Societeit werden wij op de gulhartigste wijze ontvangen, aan welken ik niet genoeg mijnen dank kan betuigen voor de liefderijke zorg aan mijne vrouw en kinderen, gedurende mijne afwezigheid, betoond en voor de mij gegevene hoop, om eerlang weder door hun in mijne vorige betrekking geplaatst te worden, en dat zij zich mijner niet zouden onttrekken, gedurende den tijd dat ik zonder schip was.

Den 10 October kwam het laatste volk mijner equipagie te Harlingen, zoodat wij toen allen, op twee na, na groote gevaren te hebben doorgestaan, – hoewel eenigen met verlies van teenen, waaronder twee, welke thans nog niet genezen zijnde, voor rekening der Societeit, geneesmiddelen bezorgd worden, – eindelijk in het Vaderland terug waren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten