donderdag 25 april 2024

Marina Tsvetajeva • 26 april 1919

Marina Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichteres. (Hier een gedicht van haar, hier nog een). In Ik loop over de sterren (vertaling door Anne Stoffel) zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.

Ik treed in dienst bij Monplenbezj, - in de Cartotheek.
26 april 1919.
Ik ben nog maar net thuis, en ziedaar, een grote eed: ik ga nergens meer werken. Nooit. Al ging ik dood.
Het ging zo. Smolenskiboulevard, een huis in een tuin. Ik kom binnen. Een kamer als een doodkist. Wandenvol kaartjes: geen sprankje licht. Papierlucht (niet de edele geur van boeken, maar die van stof. Ha, het verschil tussen een bibliotheek en een cartotheek: het een ruikt naar tempel, het andere naar stempels!). Schrikwekkend elegante juffertjes (de medewerksters). Met strikken en 'bottes'. Als ze me zien, zullen ze me verachten. Ik zit tegenover een getralied raam, het Russische alfabet in mijn handen. De kaartjes moeten gesorteerd op letter (alles met een A, alles met een B), dan op tweede letter, dus: Abrikosov, Achmedov), dan op derde. En zo van 9 tot half 6. De maaltijden zijn duur, ik kan hier niet eten. Vroeger kreeg je nog weleens wat van het een of ander, nu niet meer. Het paasrantsoen ben ik misgelopen. De cheffin is een kortbenige, veertigjare inktvis, korset, bril, verschrikkelijk. Ik ruik de gewezen inspectrice en de huidige gevangenbewaarster. Venijnig-naïef verwondert ze zich over mijn traagheid: 'Onze norm is tweehonderd kaartjes per dag. U bent blijkbaar niet bekend met dit werk'...
Ik huil. Gezicht van steen en tranen als keien. Het lijkt meer op een smeltende tinnen afgod dan op een huilende vrouw. Niemand ziet het, omdat niemand opkijkt: snelheidswedstrijd.
'Ik heb zo-en-zoveel kaartjes!'
'Ik zo-en-zoveel!'
En plotseling, zonder het te beseffen, sta ik op, graai mijn spullen bijeen en loop naar de cheffin: 'Ik heb me vandaag niet ingeschreven voor het eten, mag ik even naar huis?'
Haar scherpe bebrilde blik: 'Woont u ver weg?' 'Vlakbij.'
'Wel met een half uur terug zijn. Dit is hier niet de gewoonte.'
'O, natuurlijk.'
Ik loop naar buiten — nog steeds als een standbeeld. Op de Smolenskimarkt barst ik in tranen uit. Een vrouw, verschrikt: 'Ach juffrouw, hebben ze je bestolen!'
En ineens lach ik. Jubeling! Zon op mijn hele gezicht! Natuurlijk. Nergens. Nooit.

Niet ik ben bij de Cartotheek weggegaan: mijn benen hebben me weggedragen! En mijn ziel — mijn benen: buiten de rem van mijn bewustzijn om. Dat is nu instinct.

woensdag 24 april 2024

Curzio Malaparte • 25 april 1948

Curzio Malaparte (1898-1957) was een Italiaanse schrijver. In 1947-1949 verbleef hij in Parijs. Zijn dagboek over die periode is verschenen als Dagboek van een vreemdeling in Parijs (vertaling Jan van der Haar).

25 april. In Royaumont met pater Bianchi, een franciscaan, hoogleraar theologie aan de katholieke universiteit van Milaan, Bompiani, Tamburi. Pater Bianchi is een hooggeleerd man. Onder andere zegt hij: ‘Genade is voor mij zonder belang. Ik heb er maling aan. Ik wil me redden zonder de noodzaak van genade. Elke avond ontdoe ik me van alles, ik bevrijd me. En elke ochtend moet ik me weer opladen. ’s Avonds ontlaad ik me. De ochtend is dankzij de dag een herovering van mijn geloof.’ Hij zegt: ‘De dieren vormen het bewijs van de vijandschap tussen God en de mens.’ Hij legt uit dat Adam met de zonde de heerschappij over de dieren, de natuur is kwijtgeraakt. De dieren vormen derhalve het bewijs van deze verlaging van de mens.

25 april. Het landschap van Île-de-France kan in mijn hoofd niet losgemaakt worden van paarden en van de Franse schilderkunst. Het is een landschap zoals dat in Toscane, ‘gekoppeld’ aan de schilders. De tekening van de takken die schuilgaat onder de bladeren van de bomen, die van de kusten onder het groen, die van de huizen onder de kleuren van het dak en de muren, het is dezelfde tekening die schuilgaat onder de bladeren, het gras, het rood en het wit en het groen en het blauw in de schilderkunst van Watteau tot Manet.

26 april, Parijs. Het gaat over een met ons bevriende schilder. Ik zeg: ‘Het is wel een modern iemand, los van zijn schilderkunst, van wat hij aan schilderijen maakt.’ De schilder Orfeo Tamburi is minder toegeeflijk. Hij zegt: ‘Het is een gemankeerde sukkel.’

dinsdag 23 april 2024

Emma Thompson • 24 april 1995

Emma Thompson (1959) is een Britse actrice. In 1995 hield ze een dagboek bij tijdens de opnames van Sense and Sensibility, een film naar het boek van Jane Austen, van regisseur Ang Lee.

Monday 24 April: New location: the front room of Mrs Jennings's London house is being shot on the Flete Estate, in the owner's home. The rest of Mrs Jennings's house will be shot in Salisbury. Most locations on film are a composite of several buildings — it's rare to find everything you need in one place, and Ang is very particular about the dimensions, colour and light in a room.
Lunchtime. Long rehearsal with Imogen Stubbs as Lucy, in the scène where Edward comes in and finds her with Elinor. There are eighteen set-ups. (Each shot is referred to as a set-up. We tend to shoot anything up to ten takes on every set-up. The number of the take is written on the clapperboard, or 'slate', and sometimes a shot will be called a slate.) It will take two days. Hugh won his Bafta for Four Weddings and was good in the scène. Bastard.
8.30 p.m. Home to Alston Hall. Raining. Soup, glass of wine. Very difficult scène and all a little tired but good concentration nonetheless. Four people in a room, each with entirely different motives and reactions to the same situation, requires a lot of coverage. Ang's taken to requesting what he calls 'smirks' [een smirk is volgens het woordenboek een 'aanstellerig lachje'].
'Endearing smirk, please' — which I find pretty tricky.
'Try rigorous smirk' — even trickier. I give it a go but end up going purple with the effort. Very little appetite.

Tuesday 25 April: Grey 6 a.m. We continue the scène. It's Hugh's close-up. After several takes, Ang said to Hugh, 'Now do it like a bad actor.' Hugh: 'That was the one I just did.'
[...]

maandag 22 april 2024

Jeane Zwinkels • 23 april 1941

Jeane Zwinkels (1910-1984) woonde in Naaldwijk en hield van 1939-1945 een oorlogsdagboek bij.

Woensdag, 23 April '41.
Het is verleden week heel beweeglijk geweest aan de fronten in de Balkan. Joego Slavië heeft gekappaluteerd op de bergtroepen na. De Grieken vochten nog door. Het is vreselijk om er aan te denken hoeveel D. er sneuvelen. Ze schijnen een meter hoog te liggen, waar dan de tanks overheen gaan en waar ze zelfs dekking achter hun lijken hebben. Koning Peter is met z'n regering naar Jaruzalem vertrokken. Onderweg is getracht om hem evenals zijn vader nog in het vliegtuig te vermoorden, slechts 1 minister is gedood. Vanmorgen hebben ook de Grieken gekappaluteerd waar ze alleen vochten, waar de Britten ook strijden geven ze het nog niet op. Koning George en de regering hebben zich gevestigd op het eiland Kreta. Hitler wil Rusland ook wel hebben. Ik hoorde vertellen dat ze hier sporen maken op smalle rails, die passen in Rusland. Donderdag zijn er weer bommen gevallen op 's Gravenzande bij een tuinder die ze in Oct ook al gehad heeft, het warenhuis verzet, zou sla gaan snijen, leg weer net in de puin. Zondagavond zijn er veel vliegtuigen over gekomen, op Hitlers verjaardag en 's morgens 5 uur hoorde ook wij de projectielen fluiten, in de polder op de Heul zijn bommen gevallen en ook in Delft. Verleden week fietsten de stad voorbij met aardappen daar was een groot gebrek aan. Maandag is Jo jarig geweest, daar hebben we nog eens echt gefeest. Mr. Goseling is in een D. concentratiekamp aan hartverlamming z.g. gestorfen. Hij is uit een retraite weggehaald en heeft z'n vrouw nooit meer gezien. Hij wordt als een martelaar beschouwd.

Dinsdag 29 April '41.
Het wordt steeds rumoeriger, gebrek aan eten en sabotage. Ze hebben in 14 dagen tijd 5 keer de tram uit de rails laten lopen, de laatste keer vlak voor ons huis 's avonds 10 uur een lange trein met 2 locomotiefs ervoor. Natuurlijk werk van de N.S.B. W e mogen niet meer op de rails komen. Zaterdagavond zijn 3 veilingen in brand gestoken. Zwartendijk is de kistenloods afgebrand. Poeldijk en Loosduinen tijdig geblust. …………….. ons N.S.B. raadslid en …………… zijn gehaald, pracht daders. Vrijdag is ……………. vertrokken en …………. al eerder, die moeten naar D. komen, ze zeggen naar het front. Toen ik gister naar Den Haag ging, kwam aan de rolpaal, Vader en zoon Valster in uniform met koffers in de bus ook weg. Gistermiddag hebben verscheidenen gezien dat een E. vliegtuig uit de wolken tot vlak boven 4 boten aan de Hoek dook bombardeerde en mitrieurde, 2 zonken direct en 2 gingen in brand. Op Monster moesten ze Maandag een half uur na zonsondergang binnen zijn, we dachten eerst het hele Westland, maar dat viel mee, in verband met sabotage. Vandaag hebben ze aan de Hoefkade 2 groentenwinkels geplunderd en de zaak van Hus aan de Prinsegracht. Op 't ogenblik gaat D. vooruit. Wat zullen we nog meemaken?


zondag 21 april 2024

Mensje van Keulen • 22 april 1977

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. Uit: Alles raak (2023).

22 april
Lon [echtgenoot] komt straks. Ik ben er nerveus door. Een van zijn lievelingskostjes staat, voor driekwart al bereid, in de keuken klaar. Indische ingrediënten vinden in Goes, nee, daar had ik me ook beter niet te veel van moeten voorstellen.
Zo-even een harde tik op de deur en daar stond weer de dochter van de chirurg met vijf verse eitjes. Zelden heb ik zo'n gezond gezicht gezien. Ik zit hier te kleumen met de verwarming hoog, hoestend van de sigaren, en dat meisje komt even op de fiets (ik schat windkracht 8) zonder handschoenen. Het is koud! De oosterse en aangrenzende kamer, die beide nogal klein zijn, zijn nauwelijks warm te krijgen. Het spiraalkacheltje, dat al een paar uur aan staat, verhoogt de temperatuur hooguit een graad of twee.
Vannacht nauwelijks geslapen door al het geklepper en gebonk. Wel wat gewerkt, ik ben er niet ontevreden over, helaas kan ik er zondagavond pas mee doorgaan.

Maandag
Het weekend was een aansluitend 'bezig zijn'. Bezig met eten, praten, uit rijden gaan (Veere, Vrouwenpolder), mopperen op het weer, huishoudelijke mededelingen, wel dan niet goed slapen, meer was het niet en het was ongemakkelijk. En dan ineens ruzie om niets. Hij verweet me betutteling, overviel me daar zo mee dat ik het in de keuken ben gaan uitsnikken. Het excuus voor zijn uitval bleek de anderhalve dag ergernis die hij had gehad over de zoon van Tineke, die hij schandelijk verwend noemde.
Hij heeft Hollands Diep achtergelaten. Maarten 't Hart siert de cover met twee wulpse meiden aan zijn zijde. In het stuk zegt hij van kille vertrekken te houden en gezelligheid te mijden.
Nu nergens meer aan denken en aan de slag. Misschien dat in deze twee dagen het verhaal, alsjeblieft, afkomt. Eerst nog wat lezen. Nee, nu, nee, straks, nee. Wat koffie. Wat sigaar.

zaterdag 20 april 2024

Constantijn Huygens • 21 april 1692

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

21 Woensd.
Smergens vroeg, omtrent 5 ueren, wacker wordende, was heet, en̅ int sluymeren daernae kreegh een draeyingh in mijn hooft, soo dat, mijn oogen open doende, mij dacht dat het bed op sijn zijde lagh. Duerde maer een oogenblick.
Smergens daernae was de Bailluw van ter Goes, Eversdijck genaemt, bij mij.
De meydt van Ingenoul, Arriaentje genaemt, seyde, dat Ingenouls meyssens al het drinckgeldt, dat kregen, aen̅ vrouw mosten geven.
De Con. [koning] quaem te vier ueren naermidd. van̅ hasejacht, en had er geen gekregen.
Betaelde het peerdt, dat van Wolfraedt gekocht hadde voor 23 guinys, gaf 10 of 11 gulden aen Root, die 't mij opgedaen had, en̅ halstergeldt aen een palfrenier [koetsknecht].
De Wilde quam mij segghen, dat Bidloo, de poeet, gevangen geset was bij 't Hof, hebbende [zin niet afgemaakt]
De jicht, die dese voorgaende daghen gevoelt hadde, gingh over, met dat het weder begon sacht te worden.

Anthony Duyck • 20 april 1593

Antonie Duyck (1560-1629) was vanaf 1621 raadpensionaris van Holland. In 1593 was hij advocaat-fiscaal van de Raad van State en hield in die functie een journaal bij waarin hij verslag deed van de militaire campagnes van prins Maurits.

[Den xxen Aprilis]
Den xxen Aprilis was het schoen weder ende vertrock Sijne Excellentie vrouch vuytet leger naer Rotterdam omme aldaer adieu te nemen aende Graevinne van Swartsenborch sijn moeye ende aen Jonckvrou Louyse sijn halve suster, die mette Princesse ende d’andere susters te desen daege tot Dort commen souden om gelijcke saecken, want sij van meyninge waeren haer reyse aen te nemen naer Duytslant, soe men seyde om te consummeren thuwelijck vanden jongen Palsgraeve mette voors. Jonckvrou Louyse. Ten selven daege quam in tleger den Graeve van Solms, dan arriverende soe Sijn Excellentie wilde vertrecken is mette selve Sijn Excellentie ende Graeff Philps mede naer Rotterdam getoogen. Te desen daege werde een groot deel vanden wal in tsuyden van tquartier van Sijne Excellentie met haer behoirlijcke dickte, hoochte ende parapet opgelevert als volmaeckt ende de reste naer bijgebracht, werde mede seer gearbeyt in tquartier van Raemsdonck soe aende trancheen als schantskens aldaer. Men ginck mede voort metten wech door tlege lant, welcke mits de marasicheyt van tlant langsaem werck viel. Men schoot mede altemet eens op de stadt. Dvoors. 4 vaenen ruyteren op gisteren van Bergen op den Zoem gecommen ende bescreven sijnde om de Graevinnen voors. naer Duytslant te convoyeren, verstaende dat de resolutie verandert was ende dat se tscheep over Breemen wilden reysen, sijn gaen logeren boven Cappelle langes heen in de Langestraete. Des avonts quam Sijn Extie mette Princesse ende d’andere Graevinnen logeren tot Dordrecht, om soe voerts te commen naer Breda. Des nachts werden 2 halve canons in een ponte voorbij de stadt langes het waeter opgebracht tot aen tschantsken, leggende op den Stelhoffsen dijck, dat vanden viant verovert was, omme in tselve schantsken gebracht te werden, daernaer dat den viant dapper schoot, sonder nochtans merckelijcke schaede te doen, daer tegens de onsen weder ettelijcke maelen oick met geschut schooten. Noch werde de approche in t’noortwesten versterckt.

donderdag 18 april 2024

Marc Heemels • 19 april 2005

• Marc Heemels, priester van het Bisdom Roermond en regelmatig voorganger in de Kerk van de Friezen, hield op verzoek van NRC een week lang een dagboek bij.

Dinsdag, 19 april

“A me sembra bianca!” roept de verslaggever op tv, tegen twaalf uur. Maar de klokken blijven zwijgen…Wat wit lijkt is toch weer zwart. De kardinalen zijn er nog niet uit en trekken zich terug voor de pranzo, het middagmaal. Vanavond ga ik zeker weer kijken.

Ik heb net de Mis gevierd als collega Lambert Hendriks de trap af komt stormen: “witte rook!” Ik haal mijn jas en we springen op de fiets. Bij onze buren, het Pools College, komt een hele stoet priesters naar buiten, mobiele telefoons in de hand. Ook zij zijn op weg naar het Sint Pietersplein. We gooien de fiets neer bij de Friezenkerk en weten door te dringen tot halverwege het plein. Marc Hooyschuur belt dat hij in een taxi onderweg is. Hij had nog les, en hoewel mensen in de klas meldden dat er een nieuwe paus zat aan te komen ging de eerwaarde heer professor gewoon nog ijskoud 10 minuten door met lesgeven. Ik zie mijn vroegere Hebreeuws docent staan. Hij had niet veel op met de vorige paus, die hij theologisch veel te conservatief vond. Ook al die Polen hier in Rome mochten van hem op de trein terug naar huis worden gezet. Zal hij blij zijn met de nieuwe paus? Om kwart voor zeven is het dan zover; “Habemus Papam!” Een enorm gejuich stijgt op. Hier wordt in een klap duidelijk; het maakt niet uit wie de nieuwe paus wordt. Elke paus is goed want door God gegeven. Dat is het geloof van de meeste mensen hier aanwezig. Als de naam Joseph Ratzinger wordt genoemd opnieuw enorm gejuich: “evviva il Papa!” Papa Benedetto. Dankbaar ontvangen we zijn eerste zegen. Mensen roepen en zingen: “Benedetto, Benedetto!” Wat zijn Italianen toch een ongelooflijk volk! Zonder veel moeite sluiten ze deze nieuwe paus in hun hart, geen Italiaan, maar een Duitser. We worstelen ons terug richting Friezenkerk. Ik kom een studiegenote tegen. “I am not happy” fluistert ze me toe. Bij de Friezenkerk ontmoeten we de sympathieke pater Tiemen Brouwer. Hij lacht. We geven een paar interviews voor de radio: “de kardinalen hebben gekozen voor continuïteit" zeg ik. De kardinalen hebben Ratzinger gekozen, niet omdat hij een akelige hardliner of grootinquisiteur zou zijn, maar vanwege zijn diepe geloof en grote intelligentie. Bovendien is hij heel plezierig in de omgang. Het komt wel goed met deze paus Benedictus. Dat geloof ik, en hoor ik overal om me heen. De jonge Nederlandse zuster Anima komt voorbij. Ze straalt en steekt haar duim omhoog. We gaan een pizza eten. Als eerbetoon aan de nieuwe paus neem ik een pizza con Speck en een pot bier. Paus Benedictus is tenslotte een Beier.

woensdag 17 april 2024

Lawrence Van Alstyne • 18 april 1864

Oorlogsdagboek 1862-1864 uit de Amerikaanse burgeroorlog door Lawrence Van Alstyne, gepubliceerd in 1910.

April 18, 1864.
Monday. For pastime to-day. Lieutenant Dillon and I borrowed a skiff from one of the boats and explored the country along the river above here. We went ashore and looked for something to vary our diet of hard-tack and coffee. After dinner we moved our tents back into the woods, where we will have shade all the day long. Our duties are so laborious it is necessary to have a cool spot to work in. For exercise we run, jump, box, or do anything we can think of to keep up circulation. We have made the acquaintance of a stray mule and take turns letting him tumble us off over his head in the sand. He is gentle as can be, and lets us do anything with him except riding him beyond a certain distance. When he has gone far enough he gives a quick jump, stands on his head, and the thing is done.

dinsdag 16 april 2024

Anne Frank • 17 april 1944

Anne Frank (1929-1945) was een Joods meisje dat bekend is geworden door het dagboek dat ze schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze ondergedoken zat in Amsterdam.

Maandag, 17 April 1944

Lieve Kitty,
Geloof jij, dat vader en moeder het zouden goedkeuren, dat ik op een divan een jongen zit te zoenen, een jongen van 17½ en een meisje van haast 15? Ik geloof eigenlijk van niet, maar ik moet me in deze maar op mezelf verlaten. Het is zo rustig en veilig in zijn armen te liggen en te dromen, het is zo opwindend zijn wang tegen de mijne te voelen, het is zo heerlijk te weten, dat er iemand op me wacht. Maar, er is inderdaad een maar, want zal Peter het hierbij willen laten? Ik ben zijn belofte heus nog niet vergeten, maar ... hij is een jongen!

Ik weet zelf wel, dat ik er erg vroeg bij ben; nog geen 15 en al zo zelfstandig, dat is voor andere mensen wel een beetje onbegrijpelijk. Ik weet haast zeker dat Margot nooit een jongen een kus zou geven, zonder dat er ook sprake is van verloven of trouwen, maar zulke plannen hebben Peter noch ik. Ook moeder heeft vóór vader zeker geen man aangeraakt. Wat zouden mijn vriendinnen er van zeggen, als ze wisten dat ik in Peters armen lag met mijn hart op zijn borst, met mijn hoofd op zijn schouder, met zijn hoofd tegen het mijne!

O Anne, wat schandelijk; maar heus, ik vind het niet schandelijk, wij zitten hier afgesloten, afgesloten van de wereld, in angst en zorg de laatste tijd in het bijzonder, waarom zouden wij, die van elkaar houden, dan los van elkander blijven? Waarom zouden wij wachten, totdat wij de gepaste leeftijd hebben? Waarom zouden wij veel vragen?

Ik heb op me genomen om op mezelf te passen, hij zou me nooit verdriet of pijn willen doen, waarom zou ik dan niet doen wat mijn hart me ingeeft en ons beiden gelukkig maken? Toch geloof ik wel, Kitty, dat je een beetje van mijn twijfel merkt, ik denk dat het mijn eerlijkheid is, die tegen stiekemheid in opstand komt. Vind jij, dat het mijn plicht is vader te vertellen wat ik doe? Vind jij, dat ons geheim een derde ter ore moet komen? Veel van het fijne zou er afgaan, maar zou mijn binnenste daardoor rustig worden? Ik zal er met ‘hem’ over spreken.

O ja, ik wil met hem nog over zoveel spreken, want alleen elkaar te liefkozen, daar zie ik geen nut in. Om onze gedachten aan elkaar te vertellen, daar hoort veel vertrouwen toe, we zullen beiden zeker sterker worden in het besef van dit vertrouwen!

Je Anne.



maandag 15 april 2024

Cees Veerman • 16 april 2003

Cees Veerman (1949) was van 2002-2007 minister van Landbouw. Van 9-16 april 2003 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Woensdag 16 april
De kraaien die nesten bouwen in de holen van onze boerderij, maken steeds vroeger een eind aan de nachtrust. In Den Haag overleg met de CDA-landbouwfractie. Annie Schreijer brengt de keukentafelgevoelens geëmotioneerd onder woorden. Juist nu voor Pasen ligt voor veel mensen de vraag 'hoe verder' levensgroot op tafel. Weer overleg met de Kamer over vogelpest. De grote woorden van afgelopen week zijn verstomd. De gevolgen van het virus bij varkens, de gezondheidsrisico's voor de mens en vaccineren worden besproken. Ik leg weer uit vóór vaccineren te zijn. Maar bij de bestrijding nu helpt het niet, hoe jammer ook. De gevolgen voor hobbydieren worden een mevrouw op de publieke tribune te veel. Haar kwalificaties aan het adres van de minister kan ik hier niet herhalen.

Op het departement een gesprek met Lenie 't Hart van de zeehondencrèche in Pieterburen. Hoe noodzakelijk is opvang, is de kern van de discussie. Ik ben onder de indruk van haar gedrevenheid en beloof haar argumenten nog eens te wegen. Thuis, na een warme zomeravond, sluiten Marian en ik de dag af met haar antwoord op mijn vaste vraag: wat vind je dat ik verkeerd heb gedaan. Of het komt door de slaap of dat het vandaag meevalt: haar commentaar is kort.



zondag 14 april 2024

Friedrich Nietzsche • 15 april 1876

• Twee brieven van Friedrich Nietzsche (1844-1900) aan Mathilde Trampedach, met wie hij wilde trouwen. Uit: Afgemat als een eendagsvlieg bij avond. Een selectie uit de brieven 1858-1879 (vertaald door Hans Driessen).

[Toelichting van de vertaler] En dan als een donderslag bij heldere hemel een huwelijksaanzoek, aan Mathilde Trampedach, dochter van vermogende ouders. Nietzsche loopt overigens al jaren rond met het voornemen een vrouw te zoeken, die vooral aan één eis moet voldoen: ze moet geld hebben. Nietzsche wordt bij dit zoeken actief bijgestaan door [zijn vriendin Malwida] Von Meysenbug. 

[Aan Mathilde Trampedach, Genève]

Bazel, 11 april 1876
Mejuffrouw, u schrijft hedenavond iets voor mij, ik wil ook iets voor u schrijven. – Verzamel alle moed in uw hart om niet te schrikken van de vraag die ik hierbij aan u stel: wilt u mijn vrouw worden? Ik houd van u en mij komt het voor alsof u me al toebehoorde. Geen woord over het plotselinge van mijn genegenheid! Er is in elk geval geen sprake van schuld, en niemand hoeft zich dan ook te verontschuldigen. Maar wat ik wilde weten is of u hetzelfde denkt als ik – namelijk dat we geen moment vreemden voor elkaar zijn geweest! Denkt u ook niet dat ieder van ons door een verbintenis vrijer en beter zou worden dan ieder op zich zou kunnen, dus excelsior?* Wilt u het erop wagen samen met mij door het leven te gaan, met iemand die innig naar bevrijding en verbetering streeft? Op alle paden van het leven en van het denken?
Welnu, weest u vrijmoedig en laat u zich door niets weerhouden. Van deze brief en mijn aanzoek weet behalve vriend Senger verder niemand iets. Ik reis morgen om 11 uur met de sneltrein terug naar Bazel, ik móet terug; mijn adres in Bazel voeg ik hierbij. Kunt u mijn vraag met Ja! beantwoorden, dan zal ik meteen aan uw moeder schrijven; ik zal in dat geval aan u het adres vragen. Kunt u het van uzelf verkrijgen een spoedig besluit te nemen, Ja! dan wel Nee – dan kunt u me morgen tot 10 uur bereiken in Hôtel garni de la Poste.
Alle goeds en zegen voor altijd wenst u,
Friedrich Nietzsche

* Toespeling op een gedicht van Longfellow, getiteld ‘Excelsior’, dat Nietzsche en Mathilde kennelijk samen hadden gelezen.

[Aan Mathilde Trampedach, Genève]

Bazel 15 april
Hooggeachte juffrouw, u bent grootmoedig genoeg mij te willen vergeven, ik voel dit aan de milde toon van uw brief. Ik heb in gedachten zoveel geleden onder mijn gruwelijke en stuitende handelwijze, dat ik u voor deze mildheid niet dankbaar genoeg kan zijn. Ik wil niets uitleggen en weet niet hoe me te rechtvaardigen. Ik wil alleen maar de wens uitspreken dat u, mocht u mijn naam ergens lezen of mijzelf weer zien, niet alleen aan de schrik zult denken die ik u heb bezorgd; ik verzoek u in alle omstandigheden te geloven dat ik graag goed zou maken wat ik aan slechts heb gedaan.
Met achting de uwe, F. Nietzsche

Arthur Rimbaud • 14 april 1885

• De Franse dichter Arthur Rimbaud (1854-1891) was al geen dichter meer, maar handelaar in Abessinië, toen hij deze brief schreef aan zijn familie in Frankrijk. Uit: Afrikaanse brieven (vertaald door Per Justesen).

Aden, 14 april 1885
Mes chers amis
Ik heb nu jullie brief van 17 maart en ik zie dat jullie zaken voortreffelijk lopen.
Als jullie al over de kou klagen, ik klaag over de hitte die hier nu weer net is aangebroken. Het is al benauwd, en het blijft nog zo tot eind september. Ik lijd aan maagkoorts, ik houd niets binnen, mijn maag is hier heel zwak geworden en ik heb er de hele zomer last van; ik weet niet hoe ik deze zomer nu moet doorkomen, ik ben erg bang dat ik genoopt zal zijn hier weg te gaan, mijn gezondheid heeft zeer geleden, één jaar hier staat gelijk aan vijf elders. Daarentegen is het weer in Afrika (in Harar, en in Abessinië) heel prettig, en ik zou veel liever daar zijn dan in Europa. Maar sinds de Engelsen op de kust zijn, is de handel van die kant helemaal ingestort.
Ik heb nog steeds dezelfde bezoldiging, ik geef er geen stuiver van uit. De 3600 fr. die ik toucheer, zijn aan het eind van het jaar nog onaangebroken, of bijna, want van 4 jaar en 4 maanden heb ik nog 14.500 fr. in handen. Het fotografische toestel heb ik verkocht, met veel spijt, maar zonder verlies. Toen ik jullie zei dat mijn baan 6000 fr. waard is, betrok ik daarbij de kosten van voeding en huisvesting die voor mij worden betaald. Want alles is hier erg duur. Ik drink absoluut alleen maar water, en geef daar vijftien franc per maand aan uit! Ik rook nooit, ik kleed me in dun katoen, mijn persoonlijke verzorging kost minder dan 50 fr. per jaar. Je leidt hier een verschrikkelijk beroerd leven voor heel veel geld. Door het jaar heen slaap ik elke nacht in de openlucht, en toch betaal ik 40 franc per maand voor logies! En zo verder. Enfin, je leidt hier het weerzinwekkendste leven op aarde, en ik blijf hier niet nog een jaar. Jullie zouden voor niets ter wereld het leven van mij hier willen leiden. Je komt aan met het idee iets te verdienen, maar je hebt hier vijf franc nodig tegen één elders.
Je krijgt hier totaal geen kranten, er zijn nergens bibliotheken, de aanwezigheid van Europeanen beperkt zich tot enkele debiele handelsklerken, die hun bezoldiging erdoorheen jassen aan het biljart, het oord vervloeken en vervolgens de plaat poetsen.[...]
Zakendoen is erg moeilijk geworden hier, en ik leef zo zuinig mogelijk om te proberen iets over te houden. Elke dag ben ik van 7 h. tot 5 h. bezig en ik heb nooit een vrije dag. Hoe lang duurt dat leven nog?
[...]
Jullie toegenegen
Rimbaud

Henrik Ibsen • 13 april 1895

• Uit een brief van de grote Noorse schrijver Henrik Ibsen (1828-1906) aan zijn vrouw Suzannah. Uit: De zomer beschrijf je het best op een winterdag (uit de Privé Domein-reeks van De Arbeiderspers, vertaald door Suze van der Poll en Rob van der Zalm). Toelichting onderaan.

Paaszaterdagavond, 13 april 1895
Lieve Suzannah,
[...] Eergisteren kwamen [Ibsens zoon] Sigurd en [diens echtgenote, dochter van die andere grote toneelschrijver, Bjørnstjerne Bjørnson] Bergliot bij mij eten, het was heel gezellig. Sigurd heeft zijn zinnen gezet op een professoraat in de sociologie, maar hij zag wel in dat het zonder hulp van de conservatieven niet zou lukken, en daarom heeft hij mij gevraagd een goed woordje voor hem te doen bij professor Hagerup en anderen. Dat doe ik met het grootste genoegen. Maar aangezien de positie van het ministerie momenteel nogal onzeker is, acht ik het niet waarschijnlijk dat zoiets in de nabije toekomst gerealiseerd kan worden. Sigurd zal je trouwens zelf wel uitvoerig over de zaak schrijven.
Met Kristofer Janson gaat het helemaal niet goed. Hij is voor zijn levensonderhoud totaal afhankelijk van zijn lezingen, maar hij houdt nu al een paar maanden het bed met influenza en hij heeft geen cent kunnen verdienen. Daarom gaan er wat lijsten voor hem rond, maar of dat nu echt wat oplevert? Ik begrijp niet hoe hij denkt zijn gezin te onderhouden, hij heeft zijn financiën heel slecht geregeld, vind ik. Wat onze eigen financiën betreft: ik kan je vertellen dat ik nu 24.000 kronen heb vastgezet, en ik hoop er nog eens 6000 bij te kunnen doen, zodat er dus in totaal 30.000 bij komt. Dan hebben we 166.000 kronen op de bank staan. Niet gek gedaan, al zeg ik het zelf. [...]
Schrijf gauw aan je toegenegen,
H. I. 

[toelichting van de vertalers]
• Sigurd, die nog steeds op zoek was naar een betrekking, had een aantal sociologische artikelen gepubliceerd en kreeg uiteindelijk toestemming om in de herfst van 1896 een serie lezingen te houden. Zijn pogingen om hoogleraar te worden werden niet alleen bemoeilijkt door het feit dat hij liberaal was in een periode waarin de conservatieven de dienst uitmaakten, maar ook door de onzekere status van het Noorse ministerie van Kerkzaken en Onderwijs. De feitelijke macht lag op dat moment in Zweden.
• George Francis Hagerup (1853-1921) was hoogleraar aan de juridische faculteit, bestuurslid van de conservatieve partij (Høyre) en op het moment dat Ibsen deze brief schreef minister van Justitie. Hij zou later dat jaar premier worden.
• De Noors-Amerikaanse schrijver Kristofer Janson (1841-1917) was in 1893 naar Noorwegen teruggekeerd om lezingen te houden, waarin hij het unitarisme verkondigde. Hij werd enige tijd samen met Bjørnson, Kielland, Lie en Ibsen tot de groten van de Noorse literatuur gerekend. Ibsen kende hem onder meer uit zijn tijd in Rome.

donderdag 11 april 2024

Charlotte Brontë • 12 april 1849

• De Britse schrijfster Charlotte Brontë in een brief aan haar schoolvriendin Ellen Nussey, met wie ze tot haar dood correspondeerde. De zusters Brontë werden niet oud. Emily en Anne overleden aan tbc, Charlotte aan een extreme vorm van zwangerschapsmisselijkheid. Uit: Verwoeste levens. Een selectie uit de brieven van de gezusters Brontë (vertaald door Ria Loohuizen).

12 april 1849
Ik heb Annes brief aan jou gelezen; zoals je zegt was hij heel ontroerend. Als er na deze wereld geen hoop was, geen eeuwigheid, geen toekomstig leven, dan zouden Emily’s lot en dat waardoor Anne wordt bedreigd, hartbrekend zijn. Ik kan Emily’s sterfdag niet vergeten; het wordt een steeds regelmatiger, donkerder en vaker terugkomende herinnering. Het was heel erg vreselijk. Ze werd bij haar volle bewustzijn, snakkend naar adem, onwillig, doch onverschrokken uit een gelukkig leven weggerukt. Maar ik moet niet bij deze dingen stilstaan.
Ik ben blij dat je vrienden erop tegen zijn dat je met Anne meegaat; het zou niet goed zijn. Om je de waarheid te zeggen, zelfs al hadden je moeder en zusters toestemming gegeven, dan zou ik dat nooit hebben kunnen doen. Niet dat zij veel werk en aandacht vergt; ze heeft weinig verpleging nodig en wenst dat ook niet, maar het zou voor jou een te groot gevaar en te veel angst met zich meebrengen. Als zij over een maand of zes weken die verandering van omgeving nog steeds zo vurig wenst, zal ik zelf met haar meegaan. [...] Ik hoop dat alles zo geregeld kan worden dat je in elk geval voor een paar dagen bij ons kunt komen... Wat logies betreft, ik zou kiezen voor vol pension. Om zelf voor het eten te zorgen zou, denk ik, ondraaglijk lastig zijn. Ik hou er niet van proviand in een kast te moeten wegbergen, beroofd te worden en dat soort dingen meer. Het is een verachtelijk, vermoeiend probleem.

woensdag 10 april 2024

Raymond Queneau • 11 april 1955

Raymond Queneau (1903-1976) was een Frans schrijver, dichter, dramaturg en wiskundige. Notities en fragmenten uit zijn dagboeken zijn opgenomen in Mijn moeder zong.

1311. Maandag 11 april. Na lang aarzelen ga ik met Y naar The Maltese Falcon (voor mij de tweede keer). Bij de uitgang: Camus. 's Avonds onder het eten vertelt Jeanine dat ze met Jean-Marie en L. naar The Maltese Falcon is geweest; bij de uitgang stond Camus, die haar niet groette en alleen maar met grote ogen aankeek.


dinsdag 9 april 2024

Jiddu Krishnamurti • 10 april 1975

Jiddu Krishnamurti (1895-1986) was een Indiase spiritueel leraar. Op latere leeftijd publiceerde hij een boekje met dagboeknotities.
De onderstaande passage schreef Krishnamurti tijdens een tiendaags verblijf in de Ojai-Vallei in Californië.

10 april 1975
In de stilte van de diepe nacht en die van een vredige, stille ochtend als de zon de heuvels beroert, schuilt een groot mysterie. Het is in alle levende wezens aanwezig. Als je stil onder een boom zit, kan je de oude aarde met haar ondoorgrondelijke geheimen voelen. Tijdens een stille nacht, toen de sterren helder waren en dichtbij, werd je je bewust van de uitdijende ruimte en de mysterieuze orde die overal aan ten grondslag ligt, van het onmetelijke en het niets, van de beweging van de donkere heuvels en van het gekras van een uil. In die volslagen stilte van de geest breidt dit mysterie zich uit zonder ruimte en tijd. Er is mysterie in de oude tempels die met eindeloze zorg gebouwd zijn, met aandacht die liefde is. De onbeduidende moskeeën en de grote kathedralen verliezen dit schimachtige mysterie want er is daar kwezelarij, dogmatiek en militair gedril. De mythe die in de diepere lagen van de geest verborgen ligt is niet mysterieus, zij is romantisch, traditioneel en geconditioneerd. In de geheime uithoeken van de geest is waarheid verdrongen door symbolen, woorden, voorstellingen; daarin schuilt geen mysterie, zij zijn de produkten van het denken. In kennis en haar handeling leeft verwondering, begrip en verrukking. Maar mysterie is iets heel anders. Het is geen ervaring die kan worden herkend, opgeslagen en herinnerd. Ervaring is de dood van het onuitsprekelijke mysterie; om te communiceren heb je een woord nodig, een gebaar, een gezichtsuitdrukking, maar om met dat in gemeenschap te staan, moet de geest, je totale wezen, op het zelfde niveau verkeren, gelijktijdig, met dezelfde intensiteit als datgene wat mysterie wordt genoemd. Dit is liefde. Hiermee wordt het hele mysterie van het universum geopenbaard.

Vanochtend was er geen wolk aan de hemel, de zon scheen in de vallei en alles vierde feest, behalve de mens. Hij keek naar deze wonderschone aarde en ging verder met zijn werk, zijn smart en voorbijgaande genoegens. Hij had geen tijd om te zien, hij werd te zeer in beslag genomen door zijn problemen, zijn angsten, zijn gewelddadigheid. Hij ziet de boom niet en daarom kan hij zijn eigen werk niet zien. Als hij gedwongen wordt te kijken, scheurt hij datgene wat hij ziet aan stukken en noemt dat analyse, hij slaat er voor op de vlucht of hij wil niet kijken. In de kunst van zien ligt het wonder van transformatie besloten, de transformatie van 'wat is'. Het 'wat zou moeten zijn' is nooit. Er schuilt een groot mysterie in de handeling van zien. Hiervoor is zorg nodig, oplettendheid, wat liefde is.

maandag 8 april 2024

Jan Cremer • 9 april 1974

Jan Cremer (1940) is schrijver en beeldend kunstenaar. Van 9-15 april 1974 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Dinsdag 9 april
Gisteravond vertrokken uit subtropisch Ascona. Een uur later in diepe sneeuw van St. Gothard. De pas afgesloten. Met auto op trein. Kozak begreep er niets van. Nacht van een half uur. De hele nacht doorgereden. Vanaf Basel geen slaapplaats te krijgen. Zes keer van de autobahn af naar uitnodigende Zimmer Frei in neon. Nachtportiers van motels onvindbaar. Hel op Duitse autobahn. Elke parkeerplaats barstensvol vrachtwagens. Uitgerekend dat 200.000 stuks vrachtverkeer 24 uur op de weg zijn. In Rathaus Montabaur tien pfennig vooruitbetalen aan vette toiletjuffrouw alvorens je de plee in mag. Trok natuurlijk weer dozijn kapotjes in plaats van stukje zeep. Was muss ich mit die Schweinerei, bitste Ilse, toen ik de kapotjes op haar schoteltje legde. Ik maakte een praatje met de grensbewaking. De marechaussee speurde naarstig in het beduimelde zwarte boek, het supplement. Ik stond er dit keer niet in denk ik. Ze hadden over mijn tentoonstelling Londen gelezen. Zelfs de Telegraaf schreef er lovend over, zei de douaneman. In het grenswisselkantoor weigert een juffrouw met jeugdpuistjes en een zachte g mijn handvol Zwitsers kleingeld om te wisselen. Boven de Hollandse grens breekt de dappere zon door de okergele mist die ons sinds het Ruhrgebied heeft vergezeld. Welkom in het koninkrijk der Nederlanden. Opgebeld naar de veehouder om te slapen. Zijn vrouwtje aan de telefoon begon on-middellijk weer te klagen.
'Waar moet jullie hond dan slapen want ik ben net geveegd en ik zit hier maar met al die beesten'. Culturele bui. Op weg naar Kröller-Müllermuseum om impressionisten te bekijken. Groot bord met twintig verboden voor ingang park de Hoge Veluwe. Man in wachthokje verdiept in de Telegraaf. Ziet onze Amerikaanse nummerplaten. Komt niet naar buiten. Langzaam trek ik op. Misschien betalen in museum of uitgang. Man barst uit hokje en blaast op politiefluitje. Schreeuwt: U moet betalen, en leest verder in krant. Maar gelukkig dat deze psychopaat in rijksdienst een fluitje heeft en geen karabijn. Het zou weliswaar nog een stuk rustiger in het park zijn. ƒ 9,75 vond ik te veel voor Seurat en Monet en we eten in Rijzenburg een Duitse biefstuk bedolven onder gifgroene doppertjes.
Opvallend veel dode katten en hondjes langs de autoweg. De Hollanders rijden als barbaren, wildemannen, agressieve afstamme¬lingen van de Hunnen, bloeddorst en moordlust in hun ogen. Maar als ze een schrammetje in de autolak hebben, staan ze bleek en ontdaan, beduusd en half huilend op de politie te wachten.

zondag 7 april 2024

J.J. Peereboom • 8 april 1958


J.J. Peereboom
(1924-2010) was schrijver en journalist. Dagboeknotities van zijn hand verschenen in onder meer Ik ben niets veranderd.

8 april.- Gisteren hebben N. en ik een wandeling gemaakt in zware regen, de heuvel af aan een kant die ik alleen van boven gezien kende. Ik was al gauw totaal gedesoriënteerd, en ook toen wij terugklommen naar de stad in een regen die lichter geworden was, zag ik niet goed welke poort wij binnen zouden komen, en het uitzicht naar boven was mij onbekend. Doorweekt en zeer onbehaaglijk, had ik geen tijd meer voor luxeverbeeldingen; ik voelde mij een middeleeuwer, een zwervend vreemdeling, onderweg naar de stad in de hoop op een dak en wat brood. Men weet dan wel dat men dat niet is, maar de keuze tussen werkelijkheid en fictie heeft geen zin. Ik herinner mij dat het groen langs de weg opvallend helder was.

August Strindberg • 7 april 1908

• Brief van de Zweedse schrijver August Strindberg (1849-1912) aan zijn echtgenote. Strindbergs (derde) huwelijk met de bijna dertig jaar jongere actrice Harriet Bosse (1878-1961) beleefde binnen een jaar zijn eerste crisis, en liep niet lang daarna op de klippen. Uit: Verslag van twee huwelijken. Brieven aan Siri von Essen en Harriet Bosse (vertaald door Stella Bromet).

April 1908
Het is nu zeven jaar geleden dat we trouwden! Waren dat de zeven vuren; gaan de zeven rozen met de witte duif nu bloeien? Waarom ‘ontmoeten’ we elkaar nu pas? Nu het te laat is?
Waarom gingen we meteen in het begin al uit elkaar?
Nu heb ik je ziel in een Japans doosje op mijn bureau. Daar liggen al je brieven in; een ring versierd met een groot aantal kleine ringetjes (eentje ontbreekt er); je bruidskroon en sluier; de gouden pen! Laat mij er nog meer mooie dingen mee schrijven! Lieveling! en twee lavendelkussentjes, een rode en een groene, uit Denemarken (1901), die aan elkaar vastzitten met een niet los te maken knoop.
De mooiste brieven zijn uit 1904 (toen we uit elkaar gingen). Ik lees er één waarin je mijn verzoek om een scheiding beantwoordt met een kreet van wanhoop om de kapotgemaakte liefde! Ik lees hem als een Jammerkreet naar de hemel, en ik schreeuw het uit van verdriet!
Mijn bruid! van zeven jaar geleden! En nu de bruid van een ander! maar toch niet werkelijk!
Kun Jij deze band verbreken? Kun Je dat? Ik niet!

PS Ik ‘ben van plan’ een boek te schrijven over de Kunst van het Toneelspelen. Wil Je me in dat geval de mooie portretten geven van Jou in Johannes? Nu? Dan mag Jij mooie boeken over moderne kunst lenen, die met het theater te maken hebben! die mag je van me lenen!

Robert Craft • 6 april 1971

Robert Craft (1923-2015) was een Amerikaanse dirigent, muziekwetenschapper en schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn langdurige vriendschap met de componist Igor Stravinsky, die resulteerde in onder meer Igor Strawinsky. De kroniek van een vriendschap (vertaald door C.E. van Amerongen-van Straten).

6 april 1971
Terwijl een andere jonge arts en een nieuwe verpleegster naar de woonkamer verhuizen om een spelletje te kaarten (voordat ze zelf gaan slapen), ijsbeer ik door de gang en kijk elke twee minuten naar hem [Stravinsky], hopend en biddend om verandering in die vreselijke ademhaling. Maar die komt niet. [...] ik houd zijn hand een tijdlang vast en ga dan weer terug naar mijn kamer. Ditmaal zak ik weg totdat L. me wekt en zegt dat het einde nadert. Ik ren half verdwaasd naar hem toe en zie hem sterven – hij houdt eenvoudig op, zonder verzet.

De arts beluistert zijn borstkas met zijn stethoscoop, zegt dat hij niets hoort, verwijdert de naald van het infuus (met de fijngevoeligheid van een benzinepomphouder) en merkt op: ‘Gò, hij was zo maar weg.’ Als hij de kamer verlaat om Lax te bellen en het moment van overlijden op vijf uur twintig vast te stellen, maak ik V. [Stravinsky’s echtgenote Vera] wakker, maar kan haar niet meteen de waarheid zeggen: ‘Hij maakt het slecht... hij sterft, geloof ik... Nee... hij is dood.’ Dan ga ik terug naar I.S. en houd zijn handen vast, die nog warm zijn, kus zijn wangen en voorhoofd die nog koortsig aanvoelen, en ben er zeker van dat er nog even leven is in zijn ogen, en dat hij me even herkent. V. komt binnen, kust hem en verlaat huilend de kamer.

donderdag 4 april 2024

Lyndon B. Johnson • 5 april 1968

• Het dagelijkse doen en laten van de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson (1908-1973) werd tamelijk minutieus opgetekend in een 'diary'. Ook de moordaanslag op Martin Luther King en de formele reactie van de president daarop zijn erin vermeld. De fragmenten die over de aanslag gaan, zijn hier opgenomen, de overige activiteiten van de president zijn weggelaten.

April 4, 1968
7:24 pm - Tom Johnson with news that Martin Luther King shot in Memphis.
7:40 pm -8 pm - President signing mail and listening to dinner TV news reports about King's assassination.
8:20 pm - Message from George Christian that Justice Dept. advised King is dead. President decided not to go to Congressional Fund Raising Dinner.
8:25 pm - George Christian, Tom Johnson, Joe Califano [Special Assistant to the President] - to say that TV was almost ready for President's talk. Then Christian and Johnson out through mdjr's office to say tonight's trip to Hawaii cancelled.
 8:56 pm - President, accompanied by Joe Califano, went to the barber shop, and while there called Mrs. Martin Luther King in Atlanta at her residence - - flowers also sent to Mrs. King for funeral,
9:05 pm - President en route from barber shop to Press Room for talk on TV about Martin Luther King, his assassination, violence, devisiveness, about working together in unity.
9:10 pm - To Oval Office - dictated telegram to Mrs. King.  Signing mail and official business papers while listening to TV news reports from Memphis, Tenn.
 9:36 pm - [telephone call] Governor Buford Ellington, in Memphis, Tenn, who said he wanted to let the President know that he had called the Atty. Gen, right away and was keeping him informed of everything that was being done in Memphis; that it was a real rough situation, and he was putting in as much protective strength as possible including the Guard.  President continued to sign mail, listen to the newscasts, and talk to office staff that arrived.

April 5, 1968
11:00 am - The President approved and dispatched a telegram to Dr. and Mrs. Martin Luther King. Sr. - condolence on the death of their son.
11:10 am - To Cabinet Room for meeting with  civil rights leaders.
11: 2 am Joe Califano wrote memo to the President-- "McKissick just came to gate of WH w/ two other negroes whom he demanded be allowed to attend the meeting. McKissic k was invited to the mtg and other two could wait in the basement . McKissick said unless he could bring them to the meeting he was leaving ... and he left."
 1 l:59 am -  12:10 pm - The President departed the White House - via motorcade - [...]  for Memorial Service for Dr. Martin Luther King.
12:54 pm Departed National Cathedral ibb c w/ same group.
1:00 pm - To Fish Room - for statement - televised.
1:56 pm - President to little lounge with Harry McPherson. McPherson said Mayor Washington came in & said rioting in D.C. getting out of control and troops would be needed.
5:40 pm - [telephone call] Mayor Richard Daley - Chicago.  The President just wanted to see how things were going. The Mayor said that he had called out 6,000 guardsmen as a precautionary measure, they were having window breaking and some fires. The President said that there were fires and window breaking and general "hell raising" in Washington and he had called out army troops and guardsmen. The President said he just wanted to keep in touch and wanted the Mayor to know that anything he needed to keep law and order would be at his disposal.
7:59 pm - [telephone call] Mayor Joseph Alioto of San Francisco - returning his call [...] The Mayor told the President that they had a - 10,000 people rally for Dr. King on the City Hall steps, and "took the steam out of them."
10:40 pm - Tom Johnson.  The President asked Tom for a report on how things were going with the press, and Tom replied that he thought they had handled themselves well today. They were still in the lobby, and were waiting for some sort ending. Tom began drafting a statement for him to read to the press saying that the President was keeping in close touch with the situation and talking on the telephone to his advisers.
10:58 pm - Dinner. During dinner the President turned on the television and watched televised reports of burning and looting. He said that he had information which indicated that Mayor Daley of Chicago was marked for assassination, and asked JAC to see that the FBI got this information to Daley's police people.

April 6, 1968
10:40 pm - [telephone call] The Attorney General - "What is going on in Chicago, and have you heard about Jimmy Brown the soul singer who spoke to the negro people this afternoon on television."

April 7, 1968
11:47 am - The President decided to go to 12:15p Mass at St. Dominic' s Cathlic Church in view of this being the day he declared as the official day of mourning for Dr. Martin Luther King.  He asked that Joe Califano and Jim Jones accompany him.
1:15 pm - The President departed St. Dominic' s Catholic Church (after a very touching departure from the Church. After the final hymn, each person in the church kept his seat, and stood as the President walked up the aisle with his family. . . . smiles and warm eyes and hearts seemed to reach out to the President, and a feeling of love and understanding was on each face.)

April 9, 1968
4:35 pm - The President returned to Aspen Lodge and sat in the living room where staff members were watching coverage of the funeral of Martin Luther King.

woensdag 3 april 2024

C.L.M. Bijl de Vroe • 4 april 1915

Cornelis Lucien Marie Bijl de Vroe (1879-1945) vertrok eind 1914 met vrouw en kind naar Indië om hoveling te worden aan het hof van de Grote Heer te Buitenzorg. In mei 1919 keerde hij terug naar Nederland. Hij hield in zijn Indische periode een dagboek bij dat is uitgegeven als Rondom de Buitenzorgse troon. "Juist in de onopzettelijkhied van dit dagboek komen mentaliteit en sfeer van deze zeer karakteristieke kant van de Indische samenleving sterk naar voren."

4 april
Onze eerste Paschen in Indië. We maakten een aardige wandeling buiten de stad. Genoten den vorigen avond van de comedie opvoering van La Cyprienne van Sardou.

6 april
Reisden wederom met Z.E. [zijne excellentie] naar Batavia voor een diner ten paleize Koningsplein en hielpen de gasten ontvangen welke behouden aankwamen ofschoon de paarden voor het rijtuig van den Directeur van Financien, F.A. Liefrinck stortten. Beide, ook Mevrouw Liefrinck waren zeer kalm en alles had een gunstig verloop. Om 11 u. na afloop praatte de hofhouding in den tuin nog wat na waarbij volgens oude gewoonte ook de vice-president van den Raad v. Indië v.d. Houven van Oordt en Mevrouw aanzaten alsmede de Liefrincks en toen ook deze ten 12 u afreisden werd de reünie in pyama en kimono voortgezet tot half twee.
Het gesprek liep ook over de familie van Z.E.: en werd de verbazing uitgesproken dar zij ondanks hun geloof niet meer verdraagzaam waren ook in het dagelijksch leven. Z.E. zelf, voortdurend in de weer met staatszaken die dikwijls veel zorg en tact eischten werd meer dan noodig lastig gevallen met allerlei beuzelingen door zijne dochters en vroeger ook door zijne echtgenoote hetgeen dan wel eens tot wrijving aanleiding gaf, daar de dames wel eens meer energie in dergelijke zaken aan den dag legden dan strict noodig was.

7 april
Om 11 u reden we naar het station in drie rijtuigen waar een extra treingereed stond, die weldra afreisde. Bij het vertrek blijft Z.E. en natuurlijk ook wij altijd staan tot de wagen het station uit is, waarbij de stationchef met ontbloot hoofd den trein uitgeleide doet. Het ergerde mij weer hoe weinig ordelijk en netjes zulk een uitgeleide geschiedt. Op het station neemt niemand notitie van de aanwezigheid van Z.E. dan de Chef en een inspecteur van politie welke er dan zoo lamlendig en ongelukkig bijstaan als een Hollander zulks gewoon is. Verder groet niemand. Een z.g.n. heer in wit pak ligt, meer dan zit in een stoel, handen in den zak, beenen wijd uit, gezicht stom, landerig en onbeschaamd. Dat is 't uitgeleide. Groote goden wat zou een pak ransel en drie jaren militaire tucht zulke menschen goed doen.

dinsdag 2 april 2024

Charles Darwin • 3 april 1836

• "In 1831-1836 ondernam het engelsche schip de Beagle, onder de bevelen van den kapitein Fitz-Roy, eene reis rondom de wereld, waaraan ook deelgenomen werd door den sedert zoo bekend geworden natuuronderzoeker Charles Darwin (1809-1882), die zich hoofdzakelijk de bestudeering der geologische gesteldheid en van het dieren- en plantenrijk der verschillende landen ten doel had gesteld. Na zijne terugkomst, gaf deze, in den vorm van een dagboek, een reisverhaal uit, waarin hij de uitkomsten zijner onderzoekingen mededeelde."

Zondag 3 April. — Na afloop van den dienst, ging ik met den kapitein Fitz-Roy naar het etablissement, op de uiterste punt van een geheel met hooge kokospalmen begroeid eilandje; kapitein Ross en de heer Lisk wonen hier in een soort van loods, aan de beide einden open, en ter zijde bekleed met matten, uit boomschors gevlochten. De woningen der Maleiers staan aan den oever der lagune; het geheel ziet er akelig en treurig genoeg uit: nergens een tuintje of bebouwd plekje grond. Al de inlanders spreken dezelfde taal en hooren thuis in den indischen archipel; zij zijn afkomstig van Borneo, van Celebes, van Java en Sumatra. Hunne gelaatstrekken, hunne kleur vooral, gelijken op die der bewoners van Taïti; sommige vrouwen naderen meer tot de chineesche type. Deze lieden schijnen zeer arm; in de woningen ziet ge vergeefs naar meubelen om; maar de welgedane kinderen schijnen te pleiten voor de voedzame kracht van kokosnoten en schildpadvleesch.

Op datzelfde eiland bevinden zich de putten, waaruit de schepen het benoodigde drinkwater halen. Op het eerste gezicht schijnt het vreemd, dat het water in deze putten rijst en daalt met ebbe en vloed. Men heeft beweerd, dat de putten met zeewater waren gevuld, dat door het zand gefiltreerd en van de zoutdeelen gezuiverd werd. Ditzelfde verschijnsel vindt men ook op sommige lage eilanden in West-Indië. Het saamgeperste zand of het poreuse koraal slurpen het zoute water op, even als een spons; de regen, die op de oppervlakte valt, daalt natuurlijk tot het peil der omringende zee, daarbij eene gelijke massa van zout water verplaatsende. Dit laatste rijst of daalt met het getij; de bovenste laag van zoet water volgt die beweging, en wanneer de massa genoegzame dichtheid heeft, grijpt er geene vermenging van de beide wateren plaats. Overal waar de bodem uit groote losse brokken bestaat, is de toestand anders: graaft men daar een put, dan vindt men brak water.

maandag 1 april 2024

Alexander Ver Huell • 2 april 1863

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een Nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

Donderdag 2 April.
Schynbaar is het lijden mijner Moeder minder. 's avonds dragen wij haar op de canapé. - Nu en dan heeft zij benaauwdheden uit de maag voor[t]komende. - Tegen tien uren dacht ik dat alles een einde nam. Later bragten wij mijne Moeder weder op haar bed. - Noch ik, noch de meiden gaan even als den vorigen nacht naar bed. - Tegen twaalf uur tracht ik voor den kagchel zittende in mijn ouden studenten-mantel gewikkeld wat te slapen. - Kon het niet doen. - Telkens sloeg mijn moeder den gordijn open om te zien of ik wel bij haar stond. - Tegen de morgen was ik een half uur met haar alleen - zij vroeg mij of ik haar ook nog iets te vragen had - ik had wel een vraag te doen doch verzweeg die, en ben blijde het gedaan te hebben - ik antwoordde ‘neen niets heb ik te vragen dan om vergeving zoo ik u ooit verdriet mogt gegeven hebben.’ ‘O spreek daar niet eens van’ antwoordde moeder ‘en ik vraag u Moeder mij geluk toe te wenschen in mijn verder leven’ ‘Ja geluk, geluk![’] fluisterde zij. Zij bleef kalm en volkomen helder van hoofd. - Sprak over de meiden, verlangde een slaapdrank. - Tegen tien ure kwam de Doctor die mij zeide een poeyer om te slapen te zullen zenden - mijn Moeder begeerde druppels.
- Naauwlyks was de Doc.r vertrokken toen mijn oom H. de Vaynes kwam. - Mietje was bij mijn Moeder; in de nevenkamer stond ik met mijn oom te spreken, toen wij hoorden dat mijn Moeder weder een kuch van benaauwdheid had - wij gingen naar het bed - het was de doodstuip.
Vreesselyke uren, vreesselyke oogenblikken - het is niet de dood in de romans op het Tooneel. - horror! Maar daarachter ligt de Eeuwigheid. - Mietje zeide mij later dat mijne Moeder naar eene boodschap had gevraagd van freule Bentinck - en daarop om een teug water .. - meenende dat het eene benaauwdheid was gelyk aan de vroegere, had zij mij niet terstond geroepen.
Ik sloot mijne Moeder de ogen.
Hoevele herinneringen mijner Jeugd sterven niet weg met haar. - Zonder broeders of zusters sta ik thans alleen. - Gelukkig is de lieve Marie mij tot een toespraak en troost. -
Verscheiden souvenirs heeft mijne Moeder voor haar famille afgezonderd. - Voor de kleine Louise Aberson eenig geld jaarlyks tot haar 18e jaar. - Ik zal dit kind in mijn bijzondere protectie nemen.

Bergman • 1 april 1988

• De voornaamloze dichter Bergman (eigenlijk Aart Kok, 1929-2007) publiceerde dagboeknotities in Maatstaf.

'89-1/4
De wereld sterft af en wij sterven mee. Ik was achttien en mocht per God's gratie als volontair meelopen mits ik mij een gleufhoed aanschafte. Zo hoorde het, zei mij het hoofd van de Rehoboth School voor GLO aan het Noordeinde en zo niet, dan moest ik mijn onbezoldigd heil maar elders zoeken.
Goede raad was duur en voor die raad wilde de firma Dollee aan de Hoogstraat mij voor f 2,95 wel een zwierig blauw hoedje leveren, een rib uit mijn lijf, verzuchtte mijn vader toen hij in zijn portemonnee keek. De mussen mochten dood van het dak vallen, onder dit hoofddeksel was de continuïteit van mijn loopbaan verzekerd. Een onderwijzer die met een pet op aankwam omdat zijn hoed door de stormwind het kanaal was ingewaaid, werd onverbiddelijk de schooldeur gewezen. Zondagse hoed halen, werd hem aangezegd. En hij ging. Mijn hoed kon goddank tegen een stootje. Bij de eerste zijstraat ging hij opgevouwen in mijn binnenzak. Wij zijn van zijn rol in het sociaal verkeer vervreemd. Men wordt ouder en koopt een hoofddeksel tegen de kou, een vormloos eenheidsvod dat geen aandacht vraagt. Gisteren zag ik een man de hoed lichten voor een vrouw. Een hoffelijk gebaar, een relict uit het grijze verleden van mijn jeugd. Dat heb ik ook gedaan, dacht ik schuldbewust en trok mijn exemplaar stevig tegen de oren. Zij zien mij aankomen, de vrouwen, verweerde ik mij.

Frits Bolkestein • 31 maart 2000

• Politicus Frits Bolkestein (1933) was eurocommissaris van 1999-2004, en hield in die periode een dagboek bij dat is gepubliceerd als Grensverkenningen.

Vrijdag 31 maart
Lunch met een stel slimme academici in Nieuwspoort, allen leerlingen van Andreas Kinneging, die er ook was; georganiseerd door Joshua Livestro, die nu mijn persoonlijke medewerker in Brussel is en die het artikel in Hollands Maandblad over de intellectuele achtergronden van het fascisme voor mij heeft geschreven. Onderwerp van gesprek was het liberalisme, het postmodernisme (en wat daartegen te doen) en het verlies aan zelfvertrouwen van de Europese elite. 's Avonds een diner met de Liberale Internationale - Groep Nederland (LIGN) ter ere van Van Agt, die vervolgens optrad in een bomvolle zaal van De Witte. Ik mag Van Agt. Hij is een pessimistische katholiek en daar zijn er niet zo veel van. Hij is ook slim en heeft juist door zijn gemaniëreerdheid een grote zeggingskracht. Zeer voor de VVD geporteerd. Jammer dat hij het in 1982 heeft laten afweten. Maar hij blijft een rare kwibus. Ben naar huis gereden door Thomas Lepeltak.

Godfried Bomans • 30 maart 1957

• Godfried Bomans (1913-1971) was een Nederlandse schrijver. Hij hield af en toe gedurende een periode een dagboek bij - zo ook in 1957.

Vrijdag 29 Maart De hele ochtend [schilder] Kees Verwey hier. Zijn egocentriciteit is van dien aard, dat hij alles in Haarlem ziet als bewegingen om hèm mat te zetten. Ik ben ook een pion op dat bord, zij het dat ik bij zijn stukken sta. Deze visie is uiterst deprimerend, omdat men voortdurend luistert naar een stem, die uit het eigen ik niet vandaan komt. Er zit daarin iets krankzinnigs. Ook is het op den duur vernederend, zozeer als persoonlijkheid geïgnoreerd te worden. 's Avonds gesproken voor het personeel van de N.V. Nederland, (Bakenesserstraat 13) Haarlem. Een vreselijk auditorium. Men moet het niveau alsmaar lager schroeven, tot er eindelijk herkenning komt.

Zaterdag 30 Maart Gebiljart met Harry Mulisch, het was prettig. 's Avonds in de Haarlemse Vleeshal [dichter] Vic van Vriesland. Wat hij zei was nogal mager, maar de manier waarop redde hem. Samen onthulden wij het 'schutterstuk' [schilderij van aantal schrijvers]. Na afloop [kunstenaarssociëteit] Teisterbant. Toen naar Ton Neelissen, die jarig was. Gaf twee potten gember. Ton Heyboer kwam met Otto en Hans ook nog opdagen, Govaart van den Bergh doodziek, een verwarde toestand.

Maandag 1 April Vergadering van het Bestuur der Dickens Fellowship, bij Rieks**. Twee brieven naar Engeland: Mr Greaves (Londen), Mrs Moxon (Sheffield). Rieks is inderdaad zeer mooi, maar haar schoonheid van een regelmatigheid, die slechts bewondering toelaat. Er is geen bres, waardoor de genegenheid kan binnendringen. Tolstoï heeft zo'n vrouw beschreven in Oorlog en Vrede: la belle Hélène en dat is precies de naam. Zij zit ook met die volkomenheid en kan er niet uit. In momenten van concentratie, als zij haar mooiheid vergeet, is er iets meisjesachtigs-kinderlijks in haar gezicht, dat vertedert.

 ** Rieks de Jonge, modeontwerpster, in die tijd de vriendin van Harry Mulisch.

donderdag 28 maart 2024

Robert Falcon Scott • 29 maart 1912

Robert Falcon Scott (1868–1912) was een Brits marineofficier en ontdekkingsreiziger, die beroemd is geworden als leider van twee expedities naar Antarctica. Tijdens zijn tweede expeditie kwam hij samen met zijn vier metgezellen om het leven. Het bovenstaande fragment is het laatste wat hij voor zijn dood in zijn expeditiedagboek schreef.

Wednesday, March 21 - Got within 11 miles of depot Monday night; had to lay up all yesterday in severe blizzard. To-day forlorn hope, Wilson and Bowers going to depot for fuel.

Thursday, March 22 and 23 - Blizzard bad as ever - Wilson and Bowers unable to start - to-morrow last chance - no fuel and only one or two of food left - must be near the end. Have decided it shall be natural - we shall march for the depot with or without our effects and die in our tracks.

Thursday, March 29 - Since the 21st we have had a continuous gale from W.S.W. and S.W. We had fuel to make two cups of tea apiece and bare food for two days on the 20th. Every day we have been ready to start for our depot 11 miles away, but outside the door of the tent it remains a scene of whirling drift. I do not think we can hope for any better things now. We shall stick it out to the end, but we are getting weaker, of course, and the end cannot be far.
It seems a pity, but I do not think I can write more. R. SCOTT. 
 For God's sake look after our people.

woensdag 27 maart 2024

August Willemsen • 28 maart 1958

• In Vrienden, vreemden, vrouwen schrijft vertaler August Willemsen (1936-2007) over hoe de wereld er tussen zijn twintigste en achtentwintigste voor hem uitzag, en maakt hij “het verstrijken van de tijd voelbaar, tegen een voortdurend aanwezige achtergrond van drank en erotiek, en in een wisselend perspectief van heden en verleden”.

Vrijdag 28 maart 1958
Nog één ding over de maandagavond met Freddie. We dronken eerst een fles witte wijn. […] Toen de wijn op was zei ik dat ik nog een klein flesje cognac had. Ze wilde een slokje, maar ik weigerde [...]. “Waarom zeg je dan dat je het hebt?”
Dat was waar. Om een compromis te vinden liet ik haar zelf het flesje uit de hoek pakken en de glazen inschenken. Ze was al zo tipsy dat ze daarbij op haar broek en op het bed morste. Van het lachen viel ze tegen me aan en legde haar hoofd op mijn schouder. Om kwart over 12 ging ze weg – omdat ze geen huissleutel bij zich had. [...]
Alle dagen dat ik aan het drinken was heb ik me afgevraagd waarom ik dat deed. De avond van Pygmalion, bijvoorbeeld. Ik moet doodmoe geweest zijn, maar ik voelde het niet. Ik was blij dat het stuk goed was gegaan, dronk van alles door elkaar, er waren mooie vrouwen, kortom, er was niets dat me verhinderde dóór te gaan. Maar dat alles verklaart nog niet waarom ik, in diepere zin, een staat van gedeeltelijke (of minder gedeeltelijke) dronkenschap aanlokkelijk vind – terwijl mijn gedachten en gevoelens in zo’n toestand lang niet altijd opbeurend zijn. Die avond waren ze dat wél, maar nu ik er nog eens aan terugdenk: wat ik vooral voelde, op het Pygmalion-feest was één grote en blijvende dorst én het genoegen dat het me deed, die te lessen.

dinsdag 26 maart 2024

Gustave Flaubert • 27 maart 1875

• De Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) en zijn landgenote George Sand (1804-1876) schreven elkaar vele brieven. Hieronder een fragment uit een ervan. Uit Wij moeten lachen en huilen (vertaald door Edu Borger).

Parijs, 27 maart 1875
Wat moet ik over mijzelf vertellen? Ik ben niet in topvorm. Ik heb... ik weet niet wat. De broomkalium heeft me gekalmeerd en me eczeem op mijn voorhoofd bezorgd. Er vinden abnormale dingen in mijn persoon plaats. Mijn psychische uitputting moet een of andere verborgen oorzaak hebben. Ik voel me oud, versleten en overal ziek van. En andere mensen vervelen me even erg als ik mezelf.
Niettemin ben ik aan het werk, maar zonder geestdrift, zoals je strafwerk maakt, en misschien ben ik wel ziek van het werken, want ik ben aan een onzinnig boek begonnen.
U raadt me in een van uw laatste brieven aan de oude Hugo geregeld op te zoeken! Welnu! de laatste keer dat ik hem zag heeft hij me diep ongelukkig gemaakt. De onzin die hij over Goethe verkocht is onvoorstelbaar; hij geloofde bij voorbeeld dat hij Het kamp van Wallenstein heeft geschreven en schreef de Wahlverwantschaften aan Ancillon toe! Hij had nog nooit van Prometheus gehoord en vond Faust een zwak stuk! Dat bezoek heeft me letterlijk ziek gemaakt!
Als de Sterken zo zijn, hoe moet het dan met de anderen gesteld zijn! waar kan men nog geestdriftig over worden?
Daarom verlies ik me als een oude man in mijn jeugdherinneringen. Ik verwacht niets meer van het leven dan een reeks vellen papier om met inkt vol te kladden. Het lijkt of ik door een woestenij zonder einde reis en ik weet niet waarheen. En ik zelf ben tegelijkertijd de woestijn, de reiziger en de kameel!

maandag 25 maart 2024

Boudewijn Büch • 26 maart 1999

Boudewijn Büch was een Nederlandse schrijver en programmamaker. Een boekenkast op reis is zijn 'persoonlijke kroniek' over 1998.

24 maart
Op zoek naar mijn Schrofer-archiefje. Ik kan het niet gemakkelijk vinden. P. [vriendin Panda] zou het zó hebben kunnen opsporen, maar die is er niet meer. Wat ik mij de afgelopen twee dagen vooral herinner: dat ik in de Schrofer-tijd ook al zo ongelukkig en diep melancholisch was.

Nijmegen en Amsterdam, 25 maart
Optreden in Nijmeegse schouwburg. Verschrikkelijk. Ik heb er na tien minuten al geen zin meer in. Vooraf even naar De Slegte. Koop daar wat en laat een veeldelig biografisch woordenboek naar het Amsterdamse filiaal verslepen. Antiquariaat Van Hoorn is altijd leuk. Een van de mannen daar roept: ‘Ik heb twee boeken over het Vierlandenpunt voor je!’ Grapje, maar aardig dat hij het nog weet. Had hem daar een jaar geleden om gevraagd toen ik bezig was het televisieprogramma over het Drie-/Vierlandenpunt bij Vaals te maken. Maar wel heeft hij een ansichtkaart van het (voormalige) Vierlandenpunt. Alleen kan hij de kaart niet meer vinden... Hij zal hem zoeken en later opsturen. Enkele Napoléon-dingen gekocht.

Zwolle, Emmen en Amsterdam, 26 maart
Uit droevigheid naar Zwolle. Waanders is een verdomd leuke boekhandel. Bij De Slegte een curieus ding: Selected speeches van Haile Selassie (1967). Naar Emmen, wat een verdomd eind rijden is dat! Boekhandel Vermeer (Noorderstraat 38-40) is een uitzonderlijk goede boekhandel. Koop wat boeken over het turfsteken en de ontvening van Drenthe, iets dat mij mateloos interesseert. Ik houd van Drenthe. Vroeger kwam ik graag bij meesterdrukker Ger Kleis (die prachtige boekjes van mijn werk heeft gemaakt). We hadden daar enige weken. Ik hield van die man. Nog steeds, overigens, al zien we elkaar nooit meer, maar dat komt door mijn mensenschuwheid. Topoptreden in de Muzeval. Het is en blijft een rare zaal, maar ik ben dol op dat Drentse publiek. De lange reis terug. Moe. Stukjes typen omdat ik voorraad moet maken vanwege de reis naar Amerika. Typ met vermoeide ogen tot aan de ochtend.

zondag 24 maart 2024

Alexander Ver Huell • 25 maart 1863

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een Nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

Woensdag 25.
Mijne moeder wordt zwakker. Ik wandel met Marie naar de Zijp. Lieve ontvangst van Mev.w Brandsen en haar jongste dochter. Drinken een glas melk aan de koepel van de Zijp. - Krijg een gouden potlood cadeau van Marie. - Ik gaf haar een bracelet. Van avond is mijn arme moeder zeer zwak. Dr. Everts begint het niet goed in te zien.
11¾. Spreek alleen met mijne Moeder aan haar ziekbed. - Onuitsprekelyke droefheid en gedruktheid van mijn gemoed. Ik had zoo gehoopt dat de ziekte een gunstige keer zoude nemen. - De toekomst is weder donker. Zij verlangt dat wij stil trouwen en spoedig.

Donderdag 26
Gisteren nacht eerst om 3 uur naar bed. Van morgen is mijn moeder iets beter.
6 uur mijn Moeder weder wat zwakker.

Maandag 30 Maart.
Mijne Moeder is weder zwakker.

Dingsdag 31 Maart.
Mijne Moeder verkeert in hoogst bedenkelyken toestand. De Docter verklaart dat ik mij op het ergste moet voorbereiden. - Wandel met Marie langs Zonsbeek en langs den Spoorweg terug. Schrikkelyke uren, die komen moeten. -

Woensdag 1 April.
Mijne Moeder lydt veel en is zeer zwak.

Donderdag 2 April.
Mijne Moeder wordt zwakker en zwakker.

J.H. Leopold • 24 maart 1890

• De dichter J.H. Leopold hield een reisdagboek bij toen hij in 1890 in Italië was.


24 Maart.
's Morgens weer drie kerken en twee museums afgedraafd en natuurlijk moe geworden zonder evenwel eenigen indruk te hebben gekregen. Alleen herinner ik mij, dat eene moderne schilderij mij trof; het was een schilder, Lippo Lippi geloof ik, die zich in verliefdheid neerboog over zijn model, een non. Een aardig vraagstuk wat er na het voorgestelde tafereel gevolgd mag wezen. Ook de non was een beeldschoone vrouw en er was een lichte kleur op haar wangen gekomen bij de nadering van den rankgebouwden jongen man. Een mooie toestand om zich in te denken; heeft zij alles vergeten, overmeesterd door den jongen hartstocht, een vrouw toegevende aan het begeeren, dat reeds den man bemachtigd had; of heeft zij den aandringenden zacht en smeekend afgeweerd, bang nu zij ook bij zich een liefde voelde geboren worden?

Des middags een prachtige toer naar Fiésole, het vroegere Faesulae. Dit ligt op een der hoogste heuvels ten Noorden van Florence, een overoud stadje, want er worden Etruscische zuilen in de kerk getoond en er is een Romeinsch theater en Etruscische muur, enz. En ook de ligging wijst wel op hoogeren ouderdom dan Florence, dat weerloos in de open vlakte ligt. Als de weg hooger en hooger klimt, doet zich weer hetzelfde landschap open, dat wij gister al van de Piazza Michel Angelo hadden. Een ruim en wijd vergezicht, liefelijk, niet trotsch, want de bergen zijn hier niet hoog, het zijn heuvels, alle groen bebouwd en dicht bezet met huizen en dorpen. En over een gansche streek van heuvels wordt het gezicht gegeven tot aan een verren horizont toe, waar een verlaten zonnestraal schijnt op een groene helling, waarop wit een klein verlaten dorpje, verloren in de bergen ligt. En dit geeft de gewone gedachte, hoe ook daar menschen wonen, leven, onbewust van al wat mij bezig houdt, zooals ik van hunne lotgevallen onbekend ben. Rustig ligt het daar, aan den lachenden heuvelkant, vergenoegd in zijn vergetelheid.

[...]

Erich Kästner • 23 maart 1945

Erich Kästner (1899-1974) was een Duitse schrijver. "Anfang 1945 gelang es ihm, mit einem Filmteam zu angeblichen Dreharbeiten nach Mayrhofen in Tirol zu reisen und dort das Kriegsende abzuwarten. Diese Zeit hielt er in einem 1961 unter dem Titel Notabene 45 veröffentlichten Tagebuch fest." Het boek is in het Nederlands vertaald door Jan Bert Kanon.
Onderstaand fragment is afkomstig van de DBNL; het is onduidelijk of het hier om de vertaling van Kanon gaat.

Mayrhofen, 23 maart 1945.
We logeren bij Steiner, heel vriendelijke mensen. Hij zorgt voor zijn vee. Zij is de vroedvrouw van het dorp. Viktoria, hun dochter, helpt in de huishouding. Een zoon is gesneuveld. De andere vecht nog ergens. De foto van de gesneuvelde zoon staat zwartomfloerst in de woonkamer. Ook de vriendelijkheid van de ouders en hun knappe dochter draagt een rouwfloers. Viktl, zoals Viktoria genoemd wordt, vergeet af en toe haar verdriet. Want haar verloofde, die uit Hintertux komt, is gewond, ligt in een ziekenhuis dicht bij huis en komt als soldaat niet meer in aanmerking. Als we in de warme woonkamer zitten en naar de radioberichten luisteren dan houdt Frau Steiner ons zwijgend gezelschap. De foto van de gesneuvelde zoon is niet het enige wat de kamer siert. Aan de muur hangen, tegenover elkaar, een uit hout gesneden crucifix en een gekleurd Hitlerportret.

Dat het merendeel van de inheemsen ons niet erg mag, is duidelijk te merken en die antipathie is begrijpelijk. Wie leeft van het vreemdelingenverkeer, kan vreemdelingen niet uitstaan, daarmee begint het. Vreemdelingen gebruiken je kamer, je berglucht, je vergezichten, je zonneschijn, je W.C. en je veldbloemen, je moet je wel ergeren. Omdat die dagdieven entrée, huur en kosten betalen moet je je weerzin proberen te onderdrukken en dat maakt het nog erger. Als ze, i.p.v. zelf te verschijnen, het geld over de post overmaakten, dan zou eendracht mogelijk zijn. Maar ze komen, als aanhangsel van hun portefeuille, persoonlijk en dat gaat een beetje ver.

Dat vreemdelingen, zoals de naam zegt, vreemden zijn, zou al voldoende zijn om je te ergeren. Maar meestal zijn het stedelingen, misschien zelfs Berlijners, eigenwijs en aanmatigend, voor het simpele boerengemoed je reinste gif. Nu meer dan ooit. Ze willen als Rijksduitsers gewoonweg niet begrijpen, dat de Tirolers, dus de Oostenrijkers, na 1933 met de liberale wereld en zijn pers nog vijf jaar lang in nauw contact levend, d.w.z. volledig op de hoogte van de feiten, in 1938 Hitler konden toejuichen. Nu, in 1945, begrijpen de ‘Oostmarkers’ het zelf niet meer. En wat doen ze met hun strafbare en onherstelbare vergissing? Ze nemen ons die vergissing kwalijk. Niet zij zijn er de schuld van, dat ze de oorlog met ons verliezen en dat hun zoons met de onzen sneuvelen, maar wij.

En wat doen wij, midden in de ondergang, ook hun ondergang, wat doen wij, i.p.v. hen aan de Neisse en aan de Scharmützelsee en in Schlachtensee te verdedigen? Wij tonen een beschikking van de hoogste instanties, dringen hun bergwereld binnen en maken opnamen voor een film! Zo'n onbeschaamdheid slaat ze met stomheid. Het merendeel van de mensen hier mag ons niet? Het haat ons! En het is een machteloze haat. Want onze frivoliteit is onaantastbaar. De overheid heeft ze ons opgedragen, schriftelijk bevestigd en van een zegel voorzien.

[...]

donderdag 21 maart 2024

Eugène Delacroix • 22 maart 1850

Eugène Delacroix (1798-1863) was een Franse schilder. Dagboekfragmenten en brieven van zijn hand zijn verzameld in Ik heb het niet over middelmatige mensen (vertaling: Joop van Helmond).

Vrijdag 22 maart. [1850]
[...] Wat ik hier maar wil zeggen, is dat in tegenstelling tot de barokke ideeën van vooruitgang die door Saint-Simon en anderen in zwang zijn gebracht, de mensheid op goed geluk koerst, wat men er verder ook over heeft gezegd. Als op de ene plek perfectie overheerst, heerst op een andere de barbarij. Fourier doet de mensheid niet de eer aan hem volwassen te vinden. Wij zijn op z’n best niet meer dan grote kinderen; in de tijd van Pericles en Augustus zaten we nog in de luiers; onder Lodewijk XIV met Racine en Molière kwamen we amper verder dan wat gebrabbel. India, Egypte, Nineve en Babylon, Griekenland en Rome, dat alles heeft onder de zon bestaan, heeft de vrucht van de beschaving op een hoogte gebracht waarvan de verbeelding van de moderne mens zich amper een idee kan vormen en dat alles is ten onder gegaan, bijna zonder een spoor na te laten; het beetje dat ervan rest, is echter onze hele erfenis; wij danken aan die antieke beschavingen onze kunst, waarin we hen nooit zullen evenaren, de luttele juiste ideeën die we er over van alles en nog wat op na houden, het kleine beetje van sommige principes die ons nog als leidraad dienen in de wetenschappen, de geneeskunde, in de kunst van het regeren, het bouwen en per slot het denken. Ze zijn in alles onze meesters en alle toevallige ontdekkingen die ons op bepaalde punten in de wetenschappen een voorsprong hebben gegeven, hebben ons niet voorbij het niveau weten te brengen van de morele superioriteit, waardigheid, grootsheid die de klassieken uittillen boven het gewone menselijke bereik. [...]