woensdag 30 april 2014

Chrétien Breukers -- 1 mei 2013

• Chrétien Breukers (1965) is schrijver en dichter. Een jaar na de dood van zijn vriend Joris van Groningen (maart 2013) publiceerde hij een dagboek, Naar een einde waar niemand ons bijstaat, dat hij na diens dood enige tijd heeft bijgehouden.

[1.5.2013] Vandaag dacht ik aan de eerste keer dat ik Martin Bril van dichtbij zag. Het gebeurde bij Perdu aan de Kerkstraat. Ik denk ergens eind jaren negentig. Op vrijdagmiddag werd daar borrel gehouden door Chris Keulemans. Als bezoeker uit Nijmegen was ik daarbij aanwezig, een keer.
Het groepje dat bijeen zat keuvelde wat, over gedichten, over literatuur, over nog meer gedichten... Het ging in die jaren altijd over literatuur en gedichten, aan de lopende band. De vraag welk gedicht je mooi vond, of welk boek, was van levensbelang en je had er een dagtaak aan om er een antwoord op te formuleren.
De dichters die ‘ertoe deden’ en de dichters die ‘er niet toe deden’... de rij namen kon elke week veranderen; wie de ene dag nog ‘intens’ schreef, bleek de volgende dag een ‘epigoon’ of een ‘hermeticus’, allebei geen aardig bedoelde omschrijvingen.
Ineens viel Chris Keulemans stil. De deur van de winkel was opengeslagen en er kwamen twee mannen binnen. Ik herkende ze. Het waren K. Michel, de dichter van Ja! naakt als de stenen, en Martin Bril, de co-auteur (samen met Dirk van Weelden) van Arbeidsvitaminen, het cultboek van die jaren. Een boek dat als een wervelwind door, nou ja, ‘onze’ wereld ging.
Net als het debuut van Michel overigens, een debuut dat bij verschillende dichters (onder wie mijzelf en Jan Kostwinder) was ingeslagen als een bom. Michel tekende trouwens ook voor het motto voor in Arbeidsvitaminen – veel hoger kon je als dichter niet stijgen, dacht ik toen (en nu nog steeds, soms).
Martin Bril droeg een cowboyhemd. Zwart, met erop geborduurde figuren. Zwarte jeans. Laarzen. Ach, schrijver te zijn en er zo uit te zien! Bril zei niet veel, dronk wat, rookte, en vertrok toen weer... Het was een ontmoeting van niets, als je al van een ontmoeting kunt spreken. Maar ik zou het nooit vergeten.

dinsdag 29 april 2014

Simon Vinkenoog -- 30 april 1986

Simon Vinkenoog (1928-2009) was dichter en schrijver. Het boek Stadsnatuur bevat zijn dagboek over het eerste halfjaar van 1986.

 30 april 1986. Het Vondelpark op Koniginnedag. Al vanaf het moment, dat we nieuwe Amstelbrug overstaken en op de Ceintuurbaan terecht kwamen, gegrepen door het schouwspel dat Amsterdam als vrijmarkt biedt: op de trottoirs een aaneenschakeling van kinderen, jong en oud, die nieuwe of tweedehands handelswaar aanbieden, alsmede de vele mogelijkheden van eten en drinken.
Met Arthur naast mij op zijn eigen fiets, en aan mijn stuur hangend de plastic tasjes met daarin de door Barbara geschilderde lucifersdoosjes die Arthur verkopen wil, op zoek naar Christel en Anna die gisteren inkopen deden om vandaag pannekoeken te gaan bakken en verkopen. Na lang zoeken gevonden aan de ingang van het Vondelpark, het Leidsebosje, één speelterrein van allerlei soorten verkopers - nu zittend naast Johan Thomas en enkele van zijn kompanen op de gitaar. The Italics met een B.B. King-nummer. Groepszang: 'Waarom denk je dat ik huil?' waarbij ik een traantje pleng. Twee mimosa. Twee keer uit de band: het nieuws dat aan Boudewijn Büch's interview voorafging, en dat hij mij - even de koptelefoon van zijn oren lichten - toediende: duizend doden in Kiev. In de speeltuin van het Melkhuis iemand de NRC lezend de voorpagina bijna geheel ingenomen door het nieuws dat 182 ton uranium in brand staat. Middagje kwinkslagen, leve de vrijmarkt, leve de koningin, leve de president, leve wat er dan ook nu aan de hand is.


maandag 28 april 2014

J. Tyrwhitt Brooks -- 29 april 1848

• J. Thyrwitt Brooks is een pseudoniem van Henry Vizetelly (1820-1896), een Engelse uitgever. In zijn boek California geeft hij een dagboekverslag van vier maanden goud zoeken in Californië.

April 29th.— This morning we all rose early, and went on shore. The little baggage we had we took in the boat. Malcolm told me that he had heard the war was over between the United States and Mexico, and I bitterly congratulated myself on experiencing my usual run of bad luck. We made our way to Sweeting's hotel, which Malcolm and McPhail had visited yesterday, and stated to be the best of the three hotels which have sprung up here since the Americans became masters of the place.
Malcolm intends making an excursion to the interior. He proposes to visit the American settlements, and to satisfy himself as to the reputed advantages which California presents as an agricultural country. I have agreed to accompany him. We have fallen in with two very pleasant American gentlemen at our hotel to-day—one, a Captain Fulsom, holding some appointment under Government here; the other, a young friend of his named Bradley. We had some conversation together on the subject of the Mexican war, in the course of which I learnt that Mr. Bradley has been a resident in California for the last eight years, and that he was one of the officers of the volunteer corps attached to the army of the United States, while military operations were going on in this country. I told him of my desire to enter as a surgeon in the service of the States, and he promised to speak to Captain Fulsom on the subject, and obtain from him a letter to Colonel Mason, the new governor; but he is afraid there is little chance of my meeting with success, as nearly all the volunteer corps have been, or are about to be, disbanded. Both Mr. Bradley and Captain Fulsom speak very favourably of the climate and soil of California, and say that an enterprising agriculturist is sure to make a speedy fortune. Mr. Bradley, who has agreed to accompany us on our trip, strongly advises Malcolm to shift his quarters from Oregon, and settle here, saying that he is sure my friend will do so when he has once seen the farms in the Sacramento valley, whither we are to start early next week. McPhail left us to-day, to make a trip to Sonoma.
San Francisco, although as yet but a poor place, will no doubt become a great emporium of commerce. The population may be about a couple of thousands; of these two-thirds are Americans. The houses, with the exception of some few wooden ones which have been shipped over here by the Americans, are nearly all built of unburnt bricks. The appearance of the native Californian is quite Spanish. The men wear high steeple-like hats, jackets of gaudy colours, and breeches of velvet, generally cotton. They are a handsome swarthy race. The best part in the faces of the women are their eyes, which are black and very lustrous. The Californian belles, I am sorry to say, spoil their teeth by smoking cigarettos.

zondag 27 april 2014

Peter Handke -- 28 april 1976

• De Oostenrijkse schrijver Peter Handke (1942) publiceerde in 1977 een journaal onder de titel Das Gewicht der Welt - door Hans Hom in het Nederlands vertaald als De last van de wereld.

28 april

Het beeld van de blauwe hemel van de vooravond van gisteren tot ik ging slapen bewaard - en daar ongeschonden weer mee wakker geworden

'Op straat, in het heldere schijnsel van de ochtendzon, stond een lege auto, waarvan de ruitewissers bewogen.' (Ook zo kan een verhaal beginnen)

De moeder, die voor de school iedereen altijd onmiddellijk en met luider stem aansprak, valt vandaag in aangename zin op: ze heeft reumatiek in haar pols

N. heeft als hij praat het aanwensel dat hij uit verlegenheid, net als ik, constant in alle zakken van zijn kostuum graait

Wat een krankzinnige pan: ik beweeg me voort in een brutale ^vrolijkheid, achter mij gaat een moeder te keer tegen haar kind zonder dat ze daarbij de moeite neemt om maar even achterom te kijken, en een andere moeder kijkt beledigd naar haar krijsende zuigeling, en misschien is het binnenkort afgelopen met me

Nadat ze het geld van me had gekregen, bleef ze nog een hele tijd gedienstig bij me in de buurt zitten; toen ik op een gegeven moment postzegels op een brief plakte en die tussendoor even wilde tellen, zei ze me onmiddellijk voor hoeveel aan postzegels er al op de brief zat (op een soortgelijke manier bleef ik een en al ijver bij mijn grootvader zitten nadat hij me het gevraagde geld had gegeven)

De etalagepoppen gaan er steeds levensechter uitzien

De voorstelling dat er binnen niet al te lange tijd een mensenplaag optreedt in het eeuwige universum

Krokodil: een dier dat, eenmaal volwassen geworden, geen vijanden meer heeft

Er liep een vrouw voorbij, en mijn hart bleef stilstaan

Achteromkijken in de donkere bioscoopzaal: wat een brillen zie je glinsteren!

De oude man is al in slaap gevallen terwijl de film nog niet begonnen is

Ik voelde, in bed liggend, het werkelijk zwart voor mijn ogen worden van vermoeidheid


Otti Anz -- 27 april 1904

• Otti Anz (1876-1945) was een Duitse die veel in het buitenland gewoond heeft. Van haar verblijf in China (1903-1912) hield ze een fragmentarisch dagboek bij.

Den 27. April
Unser kleines Prinzesschen (Ilse Marie Auguste Rosa Anz, geb. 27. März 1904 in Tsangkou bei Tsingtau) ist nun bald 5 Wochen alt. In dieser Zeit hat sich natürlich alles um sie und um die Mutter gedreht. Ein süßes Geschöpfchen ist unser kleines Glück, das es so eilig hatte, auf die Welt zu kommen, dass es nicht einmal die Ankunft von Dr. und Schwester abwarten konnte, und eine heillose Verwirrung im Anzschen Hause anrichtete, die unser liebes Frl. Thiessen, unsere gute, lustige Tante Agnes, dann wieder lösen musste.

Und in diesen Wochen ist der Frühling eingezogen. In leuchtendem Grün ziehen sich breite Streifen Kornland durch die gepflügte Ackererde, die Dörfer sind begraben in der Blütenfülle der Obstbäume, blaue Veilchen ohne Duft, zarte weiße Blüten, gelber Ginster und Hahnenfuß schmücken die Wegränder.

Es wimmelt von arbeitenden Menschen und Tieren. Zwei Esel vor den primitiven, meist selbstverfertigten Pflug gespannt, oder einen Ochsen und einen Esel, bisweilen auch einen Angehörigen, ziehen die Chinesen vom Morgen bis zum Abend unter den monotonen Rufen an die Tiere ihre gleichmäßigen Furchen. Ein anderer folgt ihren Spuren und schüttet schwarze Düngererde in die Rillen, dem folgt ein Dritter, oft ein ganz kleiner Junge mit wichtig-ernstem Gewicht, der eifrig hinterher trippelt und einem hohlen Bambusstock durch Dranklopfen die kleinen Hirsekörner entlockt, die aus schmalen Öffnungen in gleichmäßiger Anzahl herauspurzeln. Mit seinen nackten Füßen schiebt ein anderer die Furchen zu, mit seiner drolligen Gangart ein komisches Bild bietend.

Wir machten gestern mit Frl. Thiessen einen Gang durch Hsianwung jatan. Die Dorfbewohner liefen zusammen und folgten uns neugierig in respektvoller Entfernung. Wir gingen durch das Dorf den Obstplantagen zu. Auf einem freien Platz an einem Graben saß eine Schar von Frauen. Zwei nährten ihre Kinder, die großen, etwa drei- oder 4jährigen kräftigen Leben drängten sich an sie heran und tranken im Stehen. Die Luft war weich und ruhig, die ersten Fliegen summten, an einem Abhang ließen wir uns nieder. Ein paar frische Dorfjungen waren uns gefolgt, sie warteten offenbar auf die geleerte Flasche Bier, deren Inhalt wir eben eifrig in Angriff genommen hatten. Walter veranstaltete ein Wettrennen darum, dann ein zweites um 10 Cents. Die breite Dorfstraße herunter kam ein Mann, an einem langen Stocke einen Strohkranz, in dem eine Menge kleiner Stäbe voll eingezuckerter, roter Äpfel steckten. Walter kaufte einige, wir probierten und verteilten dann den Rest der süßen Gabe in die kleinen, schmutzigen Händchen. –

Klar und sonnig, fast schwül sind die Tage oft am Morgen – dann gegen Mittag ganz plötzlich ein Pfeifen und Heulen – da ist wieder der Sturm, unser treuer Geselle und Klein-Ilschens Wagen muss den Platz auf der Veranda verlassen.


John William Polidori -- 26 april 1816

• John William Polidori (1795-1821) was Engelse schrijver en arts, en initiator van het vampiergenre in de literatuur. Onderstaand fragment, over een reis naar Europa in het gezelschap van Lord Byron, is afkomstig uit: The Diary of Dr. John William Polidori (1816).

April 26. — We embarked at 9 o'clock, much hurried, with three servants.

[This means, to judge from a published letter by Byron, 9 o'clock on the evening of April 25. The three servants were Berger (a Swiss), William Fletcher, and Robert Rushton. Mr. Davies and Mr. Hobhouse, it will be understood, remained ashore.]

When at a distance, we waved our hands and hats, bidding adieu. The wind was completely in our teeth, but we made the passage in sixteen hours. The coast of Dover is very striking, though miserably barren-looking. The cliff is steep, though not such as Shakespear paints. The castle — at a distance, which is the only way I viewed it — is miserable. Sailing from England, I for a long time kept my eye upon its stern white cliffs, thinking on her who bade me join her remembrance with the last sight of my native soil.

[This points pretty clearly to a love-passage, perhaps a matrimonial engagement. As a fact Polidori never married. The lady may possibly have been Eliza Arrow, a relative in India, with whom he, at a rather earlier date, had interchanged various letters.]

They at last faded from my sight, and all on board looked dreary ; the sea dashed over us, and all wore an aspect of grief. Towards night a most beautiful spectacle was seen by myself, who alone remained on deck. The stars shedding merely a twilight enabled me to see the phosphoric light of the broken foam in all its splendour. But the most beautiful moment was that of its first appearance : no sound around save the sullen rushing of the vessel, and the hoarse cries of the heaving sailor ; no light save a melancholy twilight, which soothed the mind into forgetfulness of its grief for a while — a beautiful streak following the lead through the waves. We arrived at Ostend at 2 o'clock in the morning.

[Polidori's chronology is a little confusing here. If the party left Dover at 9 p.m. on April 25, and took sixteen hours in the sea-passage, they must have reached Ostend at i in the afternoon. There is also a confusion immediately afterwards, for he repeats the date for which he has already accounted, viz.]

April 26. — We passed through the gates, paying a franc a head, and went to the Cour Imp^riale. We were astonished at the excellent inn and good treat- ment, except that I got a dreadful headache from the smell of paint in my bedroom, and that the tea was perfumed.

[It was, I believe, at this point of the narrative that my aunt Charlotte Polidori cut out a peccant passage. I seem to remember the precise diction of it, which was this: "As soon as he reached his room, Lord Byron fell like a thunderbolt upon the chambermaid." Such at any rate was the substance of the statement. The other statement which my aunt excluded came somewhat further on, when Dr. Polidori was staying near Geneva. He gave some account of a visit of his to some haunt of the local Venus Pandemos. I think the police took some notice of it. The performance was not decorous, but was related without any verbal impropriety.]

Arising in the morning, I went upon a stroll round the town. Saw little girls of all ages with head- dresses ; books in every bookseller's window of the most obscene nature ; women with wooden shoes ; men of low rank basking in the sun as if that would evaporate their idleness. The houses generally good old style, very like a Scotch town, only not quite so filthy. Very polite custom-house officers, and very civil waiters. Fine room painted as a panorama, all French-attitudinized. Went into a shop where no one spoke French. Tried German ; half-a-dozen women burst out laughing at me. Luckily for myself, in a good humour; laughed with them. Obliged to buy two books I did not want, because I let a quarto fall upon a fine girl's head while looking at her eyes. Coaches of the most horrid construction ; apparently some fine horses, others small. Fortifications look miserable. Once stood a fine siege, when 40,000 on one side and 80 on the other fed fowls and manured the fields. What for? For religion? No — for money. There was the spring of all. As long as only religion and rights were affected, bigoted religionists and wild republicans were alone concerned ; but a step too far, and all was ruined.

[The allusion here is to the great siege of Ostend, 1 60 1 to 1604.]


donderdag 24 april 2014

Meta Morris Grimball -- 25 april 1864

April 25th
Mr Grimball went down after his business and took a severe cold, returned & was ill, Dr Kenedy attending, he recovered very slowly. Berkley came up on sick furlough, boils on his leg, was with us 15 days, the Dr ordered generous diet, we did our best & he returned & is now better. Mr Grimball went at the same time to pay a visit to Mr Finley at Aiken, who wished him to stay with him a month, they met William coming up on sick furlough 30 days, an attack of Jaundice, while he was with us Lewis arrived from Dalton, a furlough of 20 days, we enjoyed their visits very much. There was a severe snow storm in March which destroyed the Peach Crop & injured the gardens. Mr Aiken wrote to Mr Grimball in answer to a letter from him proposing to stay with him a few days while in Charleston, saying he would always be glad to see him, that his furniture had been removed from Jehossee & placed at the Grove for safe Keeping. - Mr G. went to Aiken, hoping to locate himself there, but provisions are so high, property too, that he gave it up. - The winters here are so long & cold, but at this place we have had wood free of charge. The Council is to meet here on the 10 May, & John Elliott is invited to stay with us, we shall find it difficult to make him comfortable. In the matter of food things are so dear & so scarce. The tidings from New York conveyed in a letter from Nannie Morris to Charlotte of Mrs Zobrisky's death is a distress to all of us, she was so amiable & nice a person. Mrs Barnwell died of consumption in Sumter brought on by anxiety at being in Charleston during the impending attack, a dreadful loss to her children, Ann who had married Mr Nowel, died soon after her marriage. Mr Barnwell has been so taken up with running after the negroes that he has quite lost sight of the health of his family. -

The Juno a Government vessel was lost at sea, and it is supposed all on board. Phil Porcher commanded her, the pride & solace of his parents. Lewis writes word he is better, stationed at Resaca more comfortably than at the other Camp. We hear some times from John, he sent a box of things to us from England, got Charles to attend to them for him, who being ordered off to command the Florida left the commission to Mr Trapman who is living there & his wife. The box has arrived in Wilmington among the fortunate few not thrown out of the vessel, the Thistle, which got aground getting into Wilmington. Mr Kops has kindly seen about it for us, the duties are to be paid in Gold. Mr G. wrote to Mr Robertson to get him to advance the money, & he would pay it in July. - I hope we may get the box, for we really want the things, and John sent them, the dear, good child. The prices are very high Corn is $10 per bushel, Peas dito, butter $4 per lb, Beef $2 per lb, Pork dito.

The taxes are so high the old currency is cut off 1 third, so for us the times are very tight, until July there is hardly any money to live on. We fortunately have Corn to last during the summer. Mr Kirkland, the Methodist Preacher kindly helped us to get that $4 per bushel. We paid for 100 bushels of Corn in Barnwell & we got it up here at the depot from the Government supply they taking that quantity below. -

Mr Kirkland died about 4 weeks since of cold, got on his Circuit, a very good man, I feel that we have lost a friend.

Mrs Tompson had her house burned down a few days since in broad day & lost nearly every thing, her store of flour & Bacon & Corn & much furniture & clothing. She lived in this neighborhood, we had often seen her but she did not visit us, I am very sorry for her.

Anna Frost invited the girls to come out to them on Friday to an evening party in honor of their brother's wedding. He married Miss Walker of the Asylum, they are to stay until Sunday morning. - Gabriella & Elizabeth are going, these two are learning German & find it very hard.

This morning received a letter from Arnoldus Vanderhorst informing me he had sent our box to Columbia, we may then soon get it. -


Meta Morris Grimball (1810-1881) was een Amerikaanse plantersvrouw uit South Carolina. Van 1860 tot 1866 hield ze een dagboek bij.

woensdag 23 april 2014

Willem Pieterse Poort -- 24 april 1710

Den 23 April 1710. Texel uytgevaren met het Schip den Dam, daer op commandeerde Dirk Jacobse Tayses Gedestineert na Groenlant, onder bewint van Jacob Geyse, Ommekomme, van Sardam, en onder 't beleyt van den Admirael Jacob Schol, Vice Admirael, Garbrant van Hooren Schout by Naght, Douwe Gerritse van Vlielant, en vyf Lants Oorlogh Scheepen: Doe wy in Zee waeren was de wint n. o. ten o sagen twee vreemde zeylen dogh onbekent; draeyden by, lieten drijven om de achterste Scheepen te waghten, want wy van de voorste waren. Ondertussen stuerden wy een Sloep uyt vissen maer deede weynigh op; Savonts was de vloot by malkander, reefden ons Marszeyls en stelden cours n. n. w. op Zee met een n ooste wint en een weinigh snee; waren omtrent 140 zeylen. 's Naghts quam ons een Kaper op zy, bekeeck ons aen alle kanten, en verliet ons doe weder.

Den 24 dito - smorgens variabel weer en wint, dogh meest stil, stuerde weeder een Sloep uyt vissen dogh met weynigh profijt: kreegen doe een n. wint, gingen w. n. w. aen, waren op de hoogte van 53 graden 15 minuten, savonts liep de wint n. n. w. doe wenden wy om de n. o., een slap koeltje, stuerden een Sloep uyt vissen maer vingh weynig, 's nagts bleef weer en wint omtrent in sijn selfde stant.

Den 25 dito - smorgens met den dagh stil mooy weer: nu gingen weeder een van onse Sloepen te vissen, vingh 3 Kabbeljauwen en 3 Schelvissen, namen de reeven uyt de Marszeyls, hadden de hooghte van 53 graden 20 minuten: na de middagh liep de wint z. o. met mooy weer, een Bramzeyls koeltje, zeylden n. en n. ten w. aen.

Willem Pieterse Poort (?-?): Het Journaal en Daghregister van Dirk Jacobsz. Tayses Avontuurelyke Reyse na Groenlandt, gedaen met het Schip Den Dam, in ’'t Jaar 1710 (uitgave 1711).

maandag 21 april 2014

Mary Chesnut -- 22 april 1865

April 22d. - This yellow Confederate quire of paper, my journal, blotted by entries, has been buried three days with the silver sugar-dish, teapot, milk-jug, and a few spoons and forks that follow my fortunes as I wander. With these valuables was Hood's silver cup, which was partly crushed when he was wounded at Chickamauga.
It has been a wild three days, with aides galloping around with messages, Yankees hanging over us like a sword of Damocles. We have been in queer straits. We sat up at Mrs. Bedon's dressed, without once going to bed for forty-eight hours, and we were aweary.
Colonel Cadwallader Jones came with a despatch, a sealed secret despatch. It was for General Chesnut. I opened it. Lincoln, old Abe Lincoln, has been killed, murdered, and Seward wounded! Why? By whom? It is simply maddening, all this.
I sent off messenger after messenger for General Chesnut. I have not the faintest idea where he is, but I know this foul murder will bring upon us worse miseries. Mary Darby says, "But they murdered him themselves. No Confederates are in Washington." "But if they see fit to accuse us of instigating it?" "Who murdered him? Who knows?" "See if they don't take vengeance on us, now that we are ruined and can not repel them any longer."
The death of Lincoln I call a warning to tyrants. He will not be the last President put to death in the capital, though he is the first.
Buck never submits to be bored. The bores came to tea at Mrs. Bedon's, and then sat and talked, so prosy, so wearisome was the discourse, so endless it seemed, that we envied Buck, who was mooning on the piazza. She rarely speaks now.


Mary Boykin Miller Chesnut (1823-1886) was de vrouw van een Amerikaanse senator. Dagboekaantekeningen van haar hand zijn gepubliceerd als A Diary from Dixie.


zondag 20 april 2014

Peter Matthiessen -- 21 april 1960

April 21. Timpia.
The padres are not ready to leave, and so we shall pass another day at Timpia. This will be the first place we have slept in more than one night since leaving Cuzco, and we have chosen the right place: Padre Daniel, with Brothers Ayesta and Ruiz, have been extremely hospitable and agreeable, and Ruiz has given us the first respectable meals we have eaten in twelve days. He has even contrived to make yuca presentable by slicing it very thin and frying the bejesus out of it.
Timpia is a village of about forty Machiguengas, high on a bluff overlooking the encuentro of the Timpia and Urubamba. The Indian huts, built up off the ground on poles, are actually derived from the style of the Piro Indians farther north: the excellent idea of the design is to keep the pigs, chickens, and four cows which roam the central yard from making themselves too much at home. The Indians grow yuca and bananas, and hunt and fish; they are civilized here, and the cushma has been largely replaced by calico and homespun. Our bogas with their cushmas and face marks, long hair, and striking weapons, stand out from the rest like wild flowers in a bed of vegetables.
The three lingered at Timpia for a day, restless and wary. They left this morning, guided upstream as far as the Pongo by Indians from the village. Andrés was happy to see them go. He has been sleeping a good deal and looks much better. Since we left Pangoa, he has told me two very interesting things: first of all, it appears that Ardiles and Julio took a liking to the small machete Andrés carries, and, having used it in the construction of the first balsa, suggested that they would like to keep it. When Andrés made a point of taking this as a joke, Ardiles inquired, not quite pleasantly, what Andrés wou if do if they kept it against his will. Andrés told them that he still knew how to shoot. Clearly, this statement displeased them, and he hastily explained that, in the jungle, a knife of any sort is a very personal thing, and that either to sell one or to give it away brings very bad luck to both parties. Both Ardiles and Julio were Indian enough to take this superstition seriously, and no more was said about it, but the incident did nothing to increase Andrés's peace of mind. [...]


Peter Matthiessen (1927-2014) was een Amerikaanse schrijver. Hij maakte een lange reis door Zuid-Amerika, waarvan hij verslag deed in The Cloud Forest (1961).

G.H.C. Hart -- 20 april 1941

Zondag 20 april 1941
Vannacht hebben we hier op Hatch End een korte bomaanval gehad. Er was veel gerucht van Duitsche vliegtuigen, nogal laag en zwaar afweergeschut, vermoedelijk bestemd voor Londen, en op weg daarheen. Ik was juist in bed, toen 't lawaai veel erger werd. Plotseling 't bekende, maar in een heelen tijd niet gehoorde geratel als van een snel uit de lucht naderende sneltrein en toen met een geweldig-krakende slag de ontploffing; onmiddellijk gevolgd door nog een. Ik kleedde mij zoo goed en zoo kwaad als 't ging in t' donker aan - de electrische geleiding had 't dadelijk begeven - en ging op straat kijken. Meteen barstten weer twee zware bommen en even later nog twee iets verder. Ik schatte de twee eerste op zoowat een halve kilometer afstand, maar later bleek, dat 't wat verder weg was, maar dat het heel zware waren. Ik hoor dat er hier in de buurt vannacht ruim 160 brandbommen zijn neergekomen, die gauw gebluscht waren. Heel wat menschen in onze buurt brachten den nacht in hun schuilkelders in de tuin door, m.i. vrij nutteloos. Londen heeft het weer vrij erg gehad, maar niet zooals Woensdag.


George Henry Charles Hart (1893-1943) was een hoge bestuursambtenaar. Tijdens het eerste oorlogsjaar hield hij een dagboek bij.

vrijdag 18 april 2014

Robert C. Ode -- 19 april 1980

April 19. 1980: Wonder of wonders! Were served fresh, scrambled eggs, jam and really fresh unleavened bread this moming for breakfast! What a welcome change from the usual stale bread and insufficient jam. However, for lunch we had cold chicken (it was supposed to have been warm!), a big glob of cold mashed potatoes and another huge glob of cold spinach! So one can't win around here! Later in the day we were shown a new exercise room on our floor with a better Ping-Pong table and told that our new hour (we now have been assigned a full hour) will be at 11:00 a.m. daily and if we want to play again we can do so after 10:00 p.m.!
By chance another hostage was in the toilet when I was admitted. (This is never supposed to happen.) He was Don Hohman, a U.S. Army nurse stationed at Frankfort, Germany who was here on a six months temporary assignment in our Medical Unit when he too was captured. He said he shares a room with Bill Delk, a Communicator. His wife lives in Frankfort and he said he has written her 100 letters and she has reccived only 8 of them. Likewise, he has received only 7 or 8 from her! He is as fed up as I'm sure everyone else is around here, not only with our captors but equally with our own government for its inaction in getting us out of here. While I have only had a chance to talk with a few captives, everyone I have spoken with so far is of the same opinion.

April 22. 1980: Another noisy demonstration today. Lasted about 3 to 4 hours. This time was not directly in front of the Embassy but close enough so that we had a diet of the usual amplified chants of "Allah -is greater"; "Khomeini—is great", etc. Then in the afternoon Hamid I, our supervisor, dropped in for no apparent reason and started in on the usual harangue. Seems he must have listened to a Press Conference given by President Carter and began to tell us, in a rambling, almost incoherent manner, about how Carter had lied about Iran; how the press asked him many questions about the hostages that he refused to answer ... said "We are working on it", etc; how Carter must return the Shah; tried to impress on us how good the students were to the hostages, etc, etc which I told him was a lot of B.S. and reminded him about our treatment, especially during the first four months. The usual pointless discussion!


Robert C. Ode (1916-1995) was een Amerikaanse ambtenaar die in 1979-1981 gegijzeld werd in Iran. Zijn dagboek uit die tijd staat hier.

Anonieme operaliefhebber -- 18 april 1935

18.4.1935 „Parsifal" Dr. Weingartner dirigiert herrlich. Fr. Pauli (Kundry) ist fabelhaft. Hr. G...[?] (Parsifal) ist manchmal schon sehr mies. Hr. Markhoff (Gurnemanz) plagt sich sehr, ist auch gut. Hr. Schipper (Amfortas) singt sehr gut. Hr. Weidemann (Klingsor) schneidet manchmal furchtbare Grimassen. Die Blumenmadchen: Fr. Gerhart, Fr. Hadrabova, Fr. Zika, Fr. Kern, Fr. With, Fr. Szantho sangen sehr brav.

2.11.1935 „Parsifal" Hr. Krips gibt sich viel Mühe, aber es ist im Ganzen kein Wagner Animo. Hr. Graarud (Parsifal) ist auch gut, bisweilen kampft er mit der Höhe. Hr. Kipnis a.G. (Gurnemanz) singt sehr schön, seine Stimme erinnert manchmal an Mayr; er spielt auch gut. Hr. Jerger (Amfortas) ist gut wie immer. Hr. Madin (Klingsor) ist recht gut. Fr. Thorborg (Kundry) singt in Höhen manchmal so schrill, offenbar ist sie etwas indisponiert.

Der Parsifal war am ersten und (!) zweiten November gegeben worden. Graarud und Thorborg sangen an beiden Abenden. Am ersten November dirigierte Weingartner und Herbert Alsen sang den Gurnemanz.

9.4.1936 „Parsifal" Dr. Weingartner dirigiert schauderhaft. Eine elende Aufführung. Fr. Thorborg (Kundry) schien etwas indisponiert. Hr. Graarud (Parsifal) krachzte zum Erbarmen, sah auch sehr alt aus. Hr. Schipper (Amfortas) schien zu viel ins Glaserl geschaut zu haben. Sehr gut Hr. Weidemann (Klingsor). Hr. Kipnis a.G. singt prachtvoll.


Uit: Operntagebuch einen anonymen Opernfans. Wiener Staatsoper 1933-1936.

woensdag 16 april 2014

Vilgot Sjöman -- 17 april 1961

Een week na de eclatante première van The rake's progress bekijk ik de etsen van Hogarth aan de muur van de eetkamer in het huis van Djursholm.
- Als je eens wist hoe vaak ik daarnaar gekeken heb, toen ik met The rake bezig was.
Alles is goed op elkaar afgestemd in het huis: kleuren, behang en stoffen. Wel hebben ze onenigheid gehad over de gebloemde kussens, toen ze hun huis inrichtten: Ingmar verdedigde zijn hartstocht voor soberheid, Käbi haar onverbeterlijke liefde voor dingen die de zinnen strelen; die strijd hoort nu tot hun anekdotenverzameling.
Vandaag zijn de eindexamens van de middelbare school in Djursholm afgelopen: zojuist passeerde een lawaaierige stoet van nieuwbakken studenten. Nu ligt de wijde vlakte stil in de nevel van de zonsondergang, en niemand heeft eigenlijk veel zin dit uitzicht op te geven. Käbi heeft vrijdag een concert voor de Concertvereniging, waar ze een pianoconcert van Gösta Nyström zal spelen; ze moest eigenlijk naar binnen gaan om te repeteren. 'Ik ga zo', zegt ze lachend, 'dadelijk, heus'; en het gesprek springt van de hak op de tak. Jaloezie. Personen tot wie je in een zekere relatie staat. (Ik noem de mensen op door wie ik het liefst geprezen zou willen worden). Wraakzucht. (Ingmar vertelt hoe bevrijdend het werkt je vijanden in je fantasie te vermoorden, door in een film hun karikatuur te tekenen). Kunstbeoefening. Käbi zegt dat er 'beslist grenzen zijn aan wat een kunstenaar kan presteren', maar dan schudt Ingmar zijn hoofd:
- Dat geloof ik niet. Ik geloof dat de capaciteit van de mens fantastisch groot is en geestelijk tot in het oneindige kan uitdijen.
Laat op de avond wordt er gebeld. Beiden schrikken. De bel nog zo laat? Hier in de stilte? Ingmar verdwijnt, mompelt iets vriendelijks bij de voordeur en komt weer binnen met een ouderwetse, met touwen dichtgebonden reistas in de hand. Een onbekende heeft hem die gegeven: een schizofreen of een manisch-depressieve?
- Je zult zien dat er een kinderlijkje in zit. Of een bom. Een tijdbom.
Ze worden er alle twee opgewonden van: een spel met de angst. Maar als Ingmar de touwen losmaakt rolt hem een heel levensverhaal van een mens tegemoet: stapels papieren die samen een manuscript vormen, foto's, authentieke brieven - iemand schenkt hem zijn leven.
Er ligt een koude mist over de weide als ze me uitgeleide doen. Kilte, vochtige avondlucht en rondom het verlaten station bomen met een broos netwerk van takken, zoals alleen de heel vroege lente te zien geeft. Ik vraag Ingmar hoe ver hij met zijn Sergei-film is.
- Die? O, die!? Nee, die is van de baan.
Pauze.
- Nu ben ik aan iets anders bezig.


Vilgot Sjöman (1924-2006) was een Zweedse schrijver en regisseur. In 1963 was hij assistent van Ingmar Bergman bij de opnames van diens film De avondmaalsgasten. Van die periode hield hij een dagboek bij dat is gepubliceerd als L136. Dagboek met Ingmar Bergman.


dinsdag 15 april 2014

Richard Grayson -- 16 april 1971

Friday, April 16, 1971
On campus this morning, everyone was discussing last night’s Oscar awards, especially George C. Scott’s refusal of his award.
Scott again thanked me and Shelli for being nice to him yesterday after he lost control of the Assembly meeting. He again apologized for yelling, and I tried to talk him out of resigning.
In the end, at least, the Assembly did vote 11-10 to support the buses for the April 24 March on Washington despite the uproar and bitterness over the lack of buses for the Soviet Jewry sit-in.
I ran to Poli Sci, where we discussed the rise of fascism in Japan. In Russian, Mr. Roberts talked about the life of Tolstoy. Art was canceled, as was Shelli’s noon class, so we made a date for lunch in the SUBO dining room.
Gary and Timmy joined us for a leisurely meal. Timmy talked about his upcoming summer trip to Europe and told us we could crash an Inter-Fraternity Council dinner as his guests (he’s vice-chairman of IFC).
Gary said his “Brooklyn College Then and Now” series is going fine. He spoke to Prof. Fitzpatrick about how the campus has changed. The professor told Gary this year’s commencement speaker would be Ramsey Clark. After lunch, we asked Robert, who’s on the commencement committee, if he could get us tickets.
Back in LaGuardia, Marty gave me an interview about his protesting President Kneller’s rehiring Dr. Whipple as SUBO director without any student input. Then Marty Markowitz came in to tell Marty and me that the Auxiliary Enterprises talks will conclude this week, with the money forthcoming.
Peter Amato and Fred Franklin went to Washington for a conference on the handicapped. Speaking of Washington, we rented two more buses, but there are no more cars or trains to be had due to overwhelming demand. Ray and Lou said Senators Javits and Muskie will be speaking at the rally on the Mall. True radicals?!
We spent time in LaGuardia lobby talking with everyone. Mark and Consuelo dropped by. Because Shelli and I were not invited to Alan Karpoff’s party tonight, she came home sad.
Making some calls about putting together a slate of candidates for the Assembly, we got a bunch of people who said they may run, like Shelli’s friend Avis and Evan and some of his friends. Elspeth said she would run as a Mugwump, too, even though she’s supporting Leon for president.
I took Shelli out to dinner in Georgetown and then we went to see Five Easy Pieces. She cried at the scene with the old man — because her grandma will die soon, she said.
Tonight we went to the People’s Peace Treaty dance and met Elspeth, Jessie and their friend Webb, and I realized Jessie’s really a nice girl. Afterwards, Shelli and I went for a drive; I do love her.


Richard Grayson (1951) is een Amerikaanse schrijver. Dagboekfragmenten van zijn hand staan op Thoughtcatalog.com.

Elisabeth von Heyking -- 15 april 1893

15. A p r i l.
Morgens um 2 Uhr in Brindisi. Das Landen in der Kälte, Finsternis und Regen, aus dem Dampfer in ein kleines, schwankendes Boot war scheuβlich und Europa so unwirklich häβlich, wie ich es antizipiert hatte. In Brindisi gab es gleich Beispiele der italienischen Bettelei. Zuerst lacht man, aber schlieβlich ärgert man sich über die Unverschämtheit, neben der der orientalische Backshish-schreier harmlos ist. Wir hatten eine schone Fahrt nach Neapel, wo wir im Hotel Royal am Meer abstiegen. Die Fahrt zum Hotel war lustig, besonders die kuriosen Pferdegespanne amüsierten uns, aber die Menge armseliger, schmutziger Europäer hat etwas schrecklich Revoltierendes, wenn man aus Indien kommt, wo jeder Weiβe ein Herr ist. Die Bevölkerung ist auch frech obendrein, was mir besonders auffiel, als ich allein nuf Edmund wartete. Nach Indien macht es einen ganz melancholisch, zu sehen, daβ es so viel „weiβe Natives" nuf der Welt gibt! Man hatte sich dort ganz an den Gedanken gewöhnt, daβ es allen Weiβen gut geht und sie alle anständige Leute sind. Edmund besuchte den deutschen Konsul, der ihm viel von der bevorstehenden Kaiservisite erzählte. Das ilalienische Königspaar wollte, wie es scheint, die silberne Hochzeit ganz en famille feiern; nun haben sich plötzlich Kaiser und Kaiserin angesagt, hauptsächlich um den schlechten Eindruck zu verwischen, den hier eine Rede Caprivis gemacht hat und die Sendung des General von Loë an den Pabst. Der Besuch kommt hier sehr ungelegen, besonders weil er mit einen so kolossalen Suite stattfindet, und Italien und die Königsfamilie ja absolut verarmt sind.

17. A p r i l.
Um sieben kamen wir in Rom an, bekamen im Hotel Quirinal nur ein mäβiges Zimmer, und das ganze Haus machte einen unordentlichen Eindruck. Europa ist ganz wie ich es mir gedacht; ungemütlich und verlassen fühlt man sich hier! Schon das Erwachen in unserm häβlichen Zimmer, das ungefähr so groβ wie ein indisches Badezimmer ist, war unangenehm.
Nachmitags fuhren wir auf dem Pincio spazieren, wo eine Masse Menschen waren, vom gemeinsten Globetrotter bis zur Königin. Sehr amüsierte es uns, den Maharajah von Kapurthalla dort plötzlich fahren zu sehen. Er muβ sich wohl so fremd wie wir vorgekommen sein, denn er lieβ gleich halten und unterhielt sich mit uns, als seien wir Duzbrüder. „Vous êtes Brésilien, je suis Suédois, nous sommes compatriotes." Dann sprachen wir noch den Prinz Georg von Griechenland.


Elisabeth von Heyking (1861-1925) was een Duitse schrijfster, en getrouwd met een diplomaat. Haar dagboeken werden na haar dood uitgegeven als Tagebücher aus vier Weltteilen.

zondag 13 april 2014

James Woodforde -- 14 april 1767

At his family home in Somerset: April 14th, 1767
I read Prayers this morning again at C. Cary Church - I prayed for poor James Burge this morning, out of my own head, hearing he was just gone of almost in a Consumption.
It occasioned a great tremulation in my voice at the time — I went after Prayers and saw him, & he was but just alive -
He was a very good sort of young man & much refpected - It was the Evil which was stopped & then fell upon his Lungs —
Grant O Almighty God, that he may be eternally happy hereafter -
I dined, supped and spent the Evening at Parsonage -


James Woodforde (1740-1803) was dominee in het dorp Weston Longville in het Engelse Norfolk. Hij hield 44 jaar een dagboek bij; gedeeltes daaruit zijn gepubliceerd als The Diary of a Country Parson 1758 – 1802.

woensdag 9 april 2014

Hans Warren -- 13 april 1947

13 april, — 's avonds — Goddelijke dag, uitgebuit tot en met. Hele morgen zitten lezen in de zon, hele middag zittend en wandelend in die koestering. Handen en gezicht zijn er al door gebruind.
Journal III van Green valt erg tegen; Birds of the night gelezen als onderdeel van mijn literatuur voor mijn eigen uilenboek, dat toch ook wel Nachtvogels zal moeten heten. Geschokt door het feit dat fotograaf Eric Hosking een oog verloor door een aanval van een bosuil. Ik zal me nog geducht in het leven van de uilen moeten verdiepen en al mijn eigen waarnemingen op moeten zoeken. Half augustus moet mijn tekst klaar zijn, dan krijg ik f 1500.—. Zoals altijd verdien ik veel meer met schrijven over de natuur dan met belletrie...
Aan de dijk Jaap Risseeuw teruggezien. Of het nu aan het licht lag, zo sterk en voorjaarsachtig, maar hij zag er zeer banaal uit. Ik had een leuke herinnering aan onze ontmoeting in Goes, de voorname neus, de in 't kunstlicht prachtig lijkende ogen. Nu zat die neus onder de zomersproeten, de ogen leken leeg, het haar was fatterig gekruld en hij had een protserige das aan, met speld uiteraard, en een erg blinkend vliegtuig op zijn revers. Nee.

Gister in een boekhandel een bloemlezing opengeslagen, Levende dichters of iets dergelijks. Natuurlijk in de index gekeken, jawel, Warren, Hans, pagina zoveel. Iedereen stond er overigens in. Het liet me koud, ik heb het boek niet gekocht.

Trakl leert me de Duitse taal die ik wel goed beheers, maar haat, liefhebben. Zijn gedichten ontroeren me tot huiveren. Ik ken weinig werk zo tragisch, sterk, zuiver, zo op de grens van schemerleven en droom, van dood en slaap. Zijn Duits is een andere taal.
Helaas, ik schrijf zelf vrijwel nooit meer een gedicht. Af en toe komt er een regel, en dan geef ik het op. Ik wacht met angst en een zeker verlangen op het ogenblik dat ik helemaal niet meer schrijven kan. Wat een rust!


Hans Warren (1921-2001) was een Nederlandse schrijver. Zijn dagboeken zijn in vele delen gepubliceerd als 'Geheim dagboek'

Marco Bakker -- 12 april 1984

Donderdag 12 april
8.00 uur: tot grote verrassing werden Willeke en ik gewekt door mijn zoon Richard, die uit New York overgevlogen is om zijn paasvakantie bij ons door te brengen. Thee en koffie op bed, niet te geloven, maar het is een zeer slim ventje, dus er zal wel wat achter steken. Gedrieën beneden een 'Amerikaans' ontbijt genuttigd.
11.00 uur: samen met Richard naar pianist Nico van der Linden om programmakeuze te bepalen voor koffieconcert in Almere a.s. zondag.
12.00 uur: naar Hilversum gereden om een inmiddels aangeschaft modelzweefvliegtuig uit te proberen. Zoon zeer opgewonden. Eerste vlucht: een regelrechte ramp, niet eens een noodlanding op de buik, maar tegen alle geldende luchtvaartregels in boorde de kist zich met z'n neus diep in de grond. Een enorme ravage, alleen de vleugels nog heel. Zoonlief tot mijn verwonde¬ring niet eens in tranen; hij is al het een en ander van z'n vader gewend.
12.45 uur: Hilvertshof: koffie met appeltaart. Richard toch wel zeer teleurgesteld.
13.00 uur: in auto gestapt en naar modelhobbywinkel in Amstelveen gereden, daar kun je tenminste je auto nog parkeren. Occasion Hovercraft met afstandbediening gekocht. Richard wil hem meteen uitproberen, maar eerst moeten de batterijen thuis opgeladen worden. De wachttijd benut om wat administratie te doen en manager Pieter Alferink gebeld om afspraak te maken voorbespreking komende theatertournee. Richard kijkt intussen naar een aflevering van Hill Street Blues op de video.
18.30 uur: iets gegeten en meteen daarna naar een vijver gegaan in het Amsterdamse Bos. Hovercraft doorstaat proefvaart glanzend. Samen met Rich nog een half uurtje gejogged en toen naar huis.
22.00 uur: zoon naar bed gebracht en zelf een half uur later; morgen een zware dag.


Marco Bakker (1938) is een Nederlandse operettezanger. Van 12-18 april 1984 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Gerard Bilders -- 11 april 1860

11 April.
- Deze dag heeft mij een gelukje aangebragt. Ik ben binnen kort uit den nood gered en zal 150 pop commanderen. Ik voel mij rijk als Salomon, luchtig als een vogel. Er zullen binnen kort meer van die wonderen geschieden, zoo als ik mij nu verbeeld.

12 April.
- Dit geschrift begint mij meer en meer tegen te staan. Groote mannen alleen hebben het regt en stof genoeg om te doen wat ik doe. Voor mij heeft het iets van een verliefd meisje, dat treurt om haren afwezigen beminde en dagelijks hare droefenis op papier uitperst, om zelfs uit die droefenis vermaak te putten en haar hart van een last te ontheffen. Er ligt bepaald iets sentimenteels in. En sentimenteel moet men in de wereld niet zijn. Er mag hier en daar wat fantasie, wat verbeelding door loopen, maar ook dat moet de hoofdzaak niet worden, anders staat het belagchelijke voor de deur. Ik heb nu een beter vooruitzigt; de zaken gaan niet slecht, en toch ben ik er niet veel lustiger, tevredener of ijveriger om. Dat alles blijft hetzelfde, en ik geloof, wat eenmaal in onzen aanleg niet ligt, komt er niet door voorspoed in of door tegenspoed uit. Alleen kan tegenspoed er het hare toe bijbrengen om wat gal te doen afzonderen en voorspoed behoefte doen ontstaan aan veel, aan veel meer voorspoed.


Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.

Andy Warhol -- 10 april 1977

Saturday, April 9, 1977
Brigid called and started screaming because she found out that Bad was X-rated for violence just because a baby gets thrown out a window! You don't even see it land! Brigid was yelling for "getting me into another X-rated movie." I can't believe the distributor - Corman - didn't fight that, it's just so ridiculous.

Sunday, April 10, 1977
Went to early mass, a beautiful day, warm and sunny (newspapers and mags for the week $20). Cab to Kitty Miller's for Easter lunch ($2).
Then cab to 135 Central Park West with Fred to Marsia Trinder and Lenny Holzer's ($3). Marsia was having an Easter party. Mick was there with Jade. Bianca didn't come, she said that Fred would give her the gossip anyway and that it would be "a bunch of English whores" there, and she was right - it was all the English boy and girl whores.
Rebecca was passed out there. Earl McGrath was there. Jade took my camera and was taking pictures of people, mostly of her father, Mick. Marsia had hidden eggs all around the apartment, like unscrewing the light bulb and putting an egg there, and under pillows, and the kids went looking. Jade found most of them and threw them on the floor. The real eggs, not chocolate. Andrea Portago was there and this is a secret - she's the new Nina Ricci girl. They're reviving that Rich Girl promotion idea for perfumes, they've been looking for a long time. Remember last year when they interviewed Barbara Allen?
Andrea said she was out with Dennis Hopper and they went up to Elaine's and she started playing backgammon with Elaine and she won one and Elaine won one, and they started a third game and Andrea was losing and then she won, and Elaine got mad and called her a "rich bitch" and told her not to come in there again. Elaine dosn't like to lose.


Andy Warhol (1928-1987) was een Amerikaanse kunstenaar. Hij hield een dagboek bij van 1976-1987.

maandag 7 april 2014

J. van Drielst -- 8 april 1915

April 8.
Om 7 uur rijden wij af, na onzen gastheer en echtgenoote voor hunne gastvrijheid bedankend, en hun een “tot weerziens” toeroepend, daar ik waarschijnlijk over denzelfden weg zal terugkeeren.

Ik ben thans vrij wel van mijne vermoeienissen uitgerust, en vang dus vol moed de reis aan. De weg voert nog steeds over Planada, met aan weerskanten dichte struikgewassen en boomen van allerlei soort. Tegen 10 uur passeeren wij wederom de Chamelecon, en daar deze hier vrij diep is, besluit ik een bad te nemen, wat mij geheel verkwikt; er is een vrij diepe kom, waar ik naar hartelust zwemmen kan; slechts noode kan ik er toe besluiten het frissche water te verlaten, wetende, dat ik vóór morgenmiddag geene gelegenheid zal hebben met water in aanraking te komen! Na verschillende vueltas (kronkelingen) gemaakt te hebben, passeeren wij eindelijk om 1 uur Casas Viejas, een klein gehucht, in het midden eener uitgebreide vlakte liggend, waar de hitte weder enorm is. Thans wordt het meer heuvelachtig, en het pad voert over steenbrokken, waartusschen de mulas rustig als altijd hunnen weg uitzoeken. Om 2 uur komen wij aan te Chicila, na eerst Sula gepasseerd te zijn, en besluiten hier de Almuerzo te nemen. In de hut van een der kennissen van Don Carlos Cosman worden wij ontvangen, ik krijg koffie en nuttig mijn maal met mijn voorraad brood en een blikje sardines; dat de kop, welke voor de koffie bestemd is, vies uitziet, dat groote mieren over de tafel (zegge tafel!) kruipen, en alles er luguber en smerig uitziet, och, dat bemerkt men nauwelijks wanneer de honger knaagt en men blij is eenige oogenblikken te kunnen uitrusten onder een dak! Spoedig trekken wij verder, want wij moeten ’s avonds nog Piedra Pintada bereiken. De weg voert thans door een tropen-woud op tamelijk steile heuvels gelegen. Geweldig hoort het concert der krekels aan; deze dieren zijn zoo groot als een kleine stok, en hebben schijnbaar een reusachtig orgaan, het geluid van deze millioenen beestjes welke zich in de boomen bevinden, doet eenigszins denken aan het zingen van een reusachtige stoomketel en maakt een vreemden indruk. Op sommige plekken groeien nog denneboomen, wat mij in gedachten terugvoert naar de bosschen in Hilversum, doch spoedig wordt men tot de werkelijkheid teruggeroepen! Groote boomen liggen soms dwars over den weg, waarover de mula rustig voortstapt; soms moet men zich bukken voor een woudreus, die in zijnen val half is blijven hangen; overal schieten de lianen van de bovenste takken der boomen naar beneden, of groeien dwars over den weg, aan alle kanten spreekt de geweldige kracht der tropische natuur, en woekerplanten en andere gewassen groeien dwars over omgevallen stronken, zonder zich te bekommeren over het lot hunner slachtoffers. Af en toe geheele rotsgevaarten met boomen begroeid en naar beneden getuimeld, waarbij de mula zich een omweg zoekt. Wij stijgen steeds en zien hoe de weg zich om de bergen slingert welke wij straks betreden zullen. Beneden ons een chaos van wilde tropennatuur, wie weet hoe diep, doch aan het oog onttrokken door den dichten plantengroei. Af en toe geheele stukken bosch afgebrand, waarbij slechts nog de smeulende boomstronken hun treurig overblijfsel in de lucht steken. Deze boschbranden, welke door de inboorlingen veroorzaakt worden, noemt men Milpa en dienen om op den op deze wijze vrij verkregen bodem maïs te zaaien. Overal in Centraal-Amerika komen deze voor en zij worden op aanvrage door de regeering toegestaan. Van de opbrengst van zijn maïsoogst leeft de inboorling in deze streken, meer behoeft hij niet voor zijn levensonderhoud! Gelukkiger menschen dan wij, voorwaar!

Wij passeeren zoo nu en dan een zacht klaterend beekje, waar wij ons laven kunnen aan het frissche bergwater. Tegen 5 uur dalen wij weder af in eene Planada; ver voor ons ligt Colinas, het zijn slechts twee huizen op eenen heuvel gebouwd, waar wij echter niet ophouden; over 2 uur hopen wij in Piedra Pintada aan te komen. De weg tot heden afgelegd, wordt druk bereden en is dan ook de hoofdweg naar Santa Rosa de Copàn; wij ontmoeten verscheidene karavanen cargamulas onder geleide van twee of drie mozos, die de zwaar beladen dieren voor zich uit drijven naar San Pedro Sula. Over het uithoudingsvermogen van deze kerels moeten wij Europeanen eenvoudig verbaasd staan. Den geheelen dag loopen deze arme mannen achter hunne dieren aan zonder een spoor van vermoeienis, dikwijls bijna zonder te eten en in eene hitte waarbij wij blanke menschen reeds na één uur den moed op zouden geven! Met wilde kreten zooals “andááaa la mula!” etc. jagen zij hunne dieren op, die natuurlijk liever blijven staan en voortsuffen, het karakter eener mula eigen!

Thans slingert het pad zich door dicht gebladerte, waarbij ik telkens moet oppassen geene schrammen van de bijna onzichtbare listig aangebrachte doornen van sommige struiken op te loopen. Het is reeds na zessen, en het wordt reeds donker, ik ben zeer moede, doch vóórt moeten wij, willen wij nog een onderdak bekomen voor den nacht. Dreigend verheffen zich thans de donkere bergtoppen rondom ons, het is thans heerlijk koel, doch de schemering doet geheimzinnig aan, alles neemt vreemde vormen aan in mijne verbeelding; steeds méér stijgen wij, welk een grootsche natuur om ons, met de thans kale bergtoppen in de verte! Die scherp afteekenende rotsgevaarten tegen den helderen avondlucht! Ik zie eindelijk bijna niets meer, doch mijne mula schijnt arendsoogen te bezitten. Over rotsblokken en losse steenen pikt zij haren weg uit zonder eenige aarzeling, zonder te struikelen. Nog eene vuelta en de plaats onzer bestemming, de Piedra Pintada is bereikt! Welk eene vreugde! Het geheel heeft meer van een kamp als een huis, met eene stroo-bedekking, doch aan alle zijden open. Cosman is hier om 2 uur ’s middags gepasseerd; er is juist eene karavaan arrieros (arrieromozos, welke geregeld met carga-mulas heen en weertrekken ter overbrenging der goederen) uit Florida aangekomen, op weg naar San Pedro Sula. Hun leider Don Candelario Guerrera, een Methusalem onder zijne kameraden, heet mij welkom, en doet alles om het mij zoo gemakkelijk mogelijk te maken in deze voor mij zoo vreemde omgeving. Een zeer respectabel man, eerlijk in de hoogste mate, zooals ik later van Cosman hoor, die hem reeds 8 jaar kent. Welk een tafereel in den donkeren avond met het opvlammende vuur, waar de mannen omheen zitten; men denkt zich te midden der wilden, doch te vreezen heb ik niets, deze mannen staan bekend om hunne eerlijkheid en betrouwbaarheid en zouden geene vreemdeling iets doen. De hangmatten worden vredig naast elkaar onder het afdak opgehangen en ik slaap te midden dezer arrieros, iets waarvoor men in San Pedro Sula wel den neus zou ophalen! Doch nood breekt wetten. Vooraf eet ik mijn sober maal met oud brood en eieren, alsmede een blikje vleesch, en drink mijne koffie, wat mij alles overheerlijk smaakt! Eenige der mannen trekken ’s nachts uit met geweren en brandende lantaarns, om herten te jagen, die op het licht af komen. Arme dieren!


J. van Drielst (?-?). Dagboek van mijne reis door het binnenland van Honduras naar Guatemala.

zondag 6 april 2014

Rogi Wieg -- 7 april 1997

Maandag
Allen Ginsberg is overleden. Arnon Grunberg mag het boekenweekgeschenk voor 1998 gaan schrijven. Dat is een mooie truc van de CPNB. Een jonge, joodse succesauteur die het boekenweekgeschenk maakt, moet wel kopers naar de boekhandel gaan trekken. Grunberg is een echte winner, hij is de Woody Allen van de lage landen en beschikt over de juiste mentaliteit om in New York, waar hij tegenwoordig woont, te overleven. Ik ken dat soort joden zo goed. Echte intellectuelen zijn ze niet en ze maken me nerveus. En dat komt niet omdat ik jaloers op hen ben. Ik ben anders. Ik ben atletisch gebouwd en aantrekkelijk en weet veel van exacte vakken. Ik ben wel een intellectueel, in de goede zin van het woord. Ook van muziek weet ik een heleboel, bovendien speel ik nog steeds voortreffelijk piano. Maar ja, niet ik ga het boekenweekgeschenk schrijven, maar Grunberg. Ik zal ook nooit een Oscar krijgen. Arnon wel, dat weet ik zeker. Hij ontvangt vast en zeker ook nog eens een Edison en een Gouden Kalf of een Zilveren Specht.


Rogi Wieg (1962) is een Nederlandse schrijver. Zijn dagboek over het jaar 1997 is gepubliceerd als Liefde is een zwaar beroep.

Jan Lenferink -- 6 april 1984

Vrijdag
Opstaan, opdrukken, douche en gala-ontbijt. Typen en telefoneren tot in de middag. Gert-Jan heeft de originele Lieve Lita opgespoord. Is zelfs Libelle mooi niet gelukt. Zit in Italië. Corry Brokken wil nooit meer op de TV, en Gusta Peper wil ook niet. Wat nou? Joyce R. belt voor interview Skoop over mijn favoriete filmster. Heb er minstens vijf, inclusief TV-sterren. Mag. Ben niet dol op interviews, vraag liever zelf dan ondervraagd worden. Wimpel zoveel mogelijk af, zowel HP-cover als verhaal in Story. Niet alleen valse bescheidenheid. Voornaamste criterium: moet er wel schik in hebben. Dat lukt met Joyce, ook als het niet afgedrukt wordt.
Liesbeth belt: tickets voor La Gomera gereed. Daar (op een klein eiland onder Tenerife) woont haar moeder die ons volgende week verwacht. Italiaans eten met Gerard en Koos. Dan naar bed, na binnen één uur het hele televisieprogramma van die avond doorgedraaid te hebben. Leve de video!


Jan Lenferink (1948) is een Nederlands radio- en televisiemaker. In 1984 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

J.J. Voskuil -- 5 april 1981

Zondag 5 april
Ik sta met hoofdpijn op, hoestend en huilend van verkoudheid. Van de koffie in een café op de Boulevard de l'Hôpital trekt ze iets weg. Ik neem nog een kop. De trein is afgeladen. "Weer twee plaatsen in een rondje van vier. We houden ze vrij tot Lyon, dan stort een oude vrouw zich op ons en wenkt een jongere, die ze niet eens blijkt te kennen, naar de vierde plaats. In het gangpad staan twee halfblinde Duitsers. L. maakt zich zorgen over hen. Ik ben te beroerd. In Valence krijgen ze een plaats. De zon komt eindelijk door. Het wordt warm in de wagon.
Avignon. Een zonnige zondagmiddag. Hotel de l'Angleterre op de Boulevard Raspail. Een goed hotel. We drinken een citron pressé op een terras aan de Rue de la République achter vier meisjes die telkens gieren van het lachen als er een man langs-komt. Een van hen doet van tijd tot tijd een kip na. Twee andere lijken op varkens. Een gastarbeider kijkt geamuseerd opzij en komt later nog eens op een motor langsrijden, helm op. We lopen naar het parkje en gaan op een bank zitten. Het parkje zit vol oude mannen en vrouwen, Algerijnen en Duitsers. Een Engelsman komt langs met een Algerijnse jon-gen, de Engelsman geheel in de plooi, schoon, goed gestreken overhemd, een wat rozig gezicht, klein tasje in de hand, de Algerijn schlemielig, met een gekreukt jasje en een gezicht alsof hij iets heel deprimerends moet gaan doen.
We wandelen door de nauwe straten van de binnenstad. Een zeer dikke Fransman met een geweldige wijnbuik marcheert achter een klein, schriel hoertje een deur in. Bij de stadsmuur wordt net zo'n meisje, met een ongezond, zwaar opgemaakt gezicht, door een andere Fransman opgepikt. Ze lopen achter ons aan een steeg in. Ik kijk naar de naambordjes op de deuren om te raden welke deur ze zullen nemen, maar dat lukt me niet. We komen op een plein met in het midden veel stoeltjes. Ik wil best weer een citron drinken, maar L. niet. We blijven staan treuzelen, lopen door, lopen weer terug omdat ze de verantwoordelijkheid toch niet wil dragen. Het begint te regenen. Dat geeft de doorslag. Het wordt ook weer droog. Ik wil naar het hotel om een half uur te gaan liggen, want ik ben beroerd. Het duurt lang voor we in die wirwar van stegen de weg terug vinden.
's Avonds eten we op het grote plein in het kleine restaurant waar we de vorige keer ook gegeten heb-ben. Het plein voor het restaurant zit eveneens vol eters, bij een geïmproviseerd buffet. Het hele gezin rent heen en weer, van de keuken naar buiten en van buiten weer naar binnen, en vindt nauwelijks tijd om ons ook nog te bedienen. Maar het eten is goed.


Schrijver en volkskundige J.J. Voskuil (1926-2008) hield in 1981 een dagboek bij van twee reizen naar Frankrijk.

donderdag 3 april 2014

G.H.C. Hart -- 4 april 1941

Vrijdag 4 april 1941
Na alle gunstige berichten van de vorige week, thans drie berichten, waarvan de ernst nog niet te overzien is: in de eerste plaats hebben gisteren de Duitschers (en de Italianen!) plotseling Benghazi in Noord-Afrika weer op de Britten veroverd met groote gemotoriseerde colonnes; na de vreugde destijds over de verovering van die belangrijke havenplaats is dit een groote teleurstelling, vooral omdat het bijkans onbegrijpelijk is, hoe de Duitschers weer erin zijn geslaagd zulke sterke mechanische strijdkrachten naar Noord-Afrika over te brengen (van Sicilië naar Tunis (Fransch!) is maar 70 mijl (??)). Vermoedelijk wil Hitler de Engelschen binden in Noord-Afrika en hen beletten groote strijdkrachten naar de Balkan te zenden. Het is zeer goed mogelijk, dat Wavell welbewust geen strijd om Benghazi heeft willen leveren momenteel, want hij heeft al heel wat hooi op zijn vork. Overigens heb ik in dien generaal een heel groot vertrouwen, maar voor het Britsche prestige is de val van Benghazi een leelijke klap - voorloopig!
Het tweede beroerde bericht is dat over het toenemend aantal stakingen van grooten omvang in de Amerikaansche oorlogsindustrie: dat dreigt ernstige stagnatie te veroorzaken in de aflevering van oorlogstuig. Roosevelt heeft er klaarblijkelijk nog niets op kunnen vinden.
In de derde plaats is er een soort coup d'état geweest in Iraq, waarin in Bagdad de nazi-leider zich, bij afwezigheid van den Regent, heeft meester gemaakt van de Regeering. De ernst hiervan is moeilijk reeds te overzien, maar het zal de volle aandacht eischen van de Britsche Regeering, vooral ook gezien de vitaal-belangrijke olieterreinen van Mosul.
De Hongaarsche premier, Teleki, is onder hoogst mysterieuze omstandigheden dood in zijn bed gevonden: er wordt beweerd zelfmoord, nl. dat hij niet meer op kon tegen de steeds verdergaande Duitsche eischen sedert Hongarije tot de as toetrad. Hij was in zijn hart, schijnt het, pro-Britsch en heeft lang getracht, althans Duitsche troepen uit Hongarije te houden, maar vooral nu met de Joego-Slavische crisis schijnt het land met Duitsche soldaten te worden overstroomd. De Hongaarsche Minister van Buitenlandsche Zaken, Graaf Csaky, is onlangs ook ‘plotseling’ gestorven. Zelfmoord? of nazimoord?


George Henry Charles Hart (1893-1943) was een hoge bestuursambtenaar. Tijdens het eerste oorlogsjaar hield hij een dagboek bij.

Hubert Dunford Barnes -- 3 april 1954

Friday, April 2nd
Got a £24 repayment from income tax and also apparently a rise in salary, so shall be able to afford a new dark suit for state occasions as well as giving Mary one. She has chosen a medium brown one, with which she is very pleased for cut and style, and is having it altered.
Mr Hirons back from his four-day course on atomic warfare. Wonder if he intends to go into A.R.P. full time. Shouldn't mind of he did.

Saturday, April 3rd
Shopped and chored in morning after Nora left for Psychological Congress in Nottingham, then drove over to Reading and met Mary on platform, up by 2.30 to Clifton Court Hotel. After supper we went to A Question of Fact at the Piccadilly - Pamela Brown and Gladys Cooper - a good straight play about an adopted child who discovers his father was hanged for murder and the effect this had on his marriage and his job as a classics master at a public school.
Oxford had won the 100th boat race so wondered whether there would be liveliness in the West End, but all was jammed by gum chewing American air force in civvies.

Monday, April 5th
The field was white with frost. Looking from my window at school into the walled garden, the strips of daffodils are in flower, the pear trees covered with tiny yellow buds, which catch the light, contrast with the apples' whitish grey. The eye is tired of the evergreens which have accompanied our winter journey, and looks eagerly to the chestnuts, which are bursting into tiny leaf. The grass fields opposite have been ploughed, harrowed, reseeded and rolled. They lie waiting to conceive, the shadow of trees pencilled delicately on the smooth curve of their breasts. Mr Marcham [the head gardener], Len and a party of boys are at work planting early potatoes.

Thursday, April 8th
Anniversary of the entente with France in 1904. Only wish they were more satisfactory allies.


Hubert Dunford Barnes (1900-1984), Headmaster of the Grammar School, Henley-on-Thames from 1934 to 1957, kept a diary from 1940 until 1980.