donderdag 30 mei 2019

Frederik van Eeden • 31 mei 1912

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

vrijdag 31 mei
Nu is 't zoomer en zonnig. En ik ben diep neerslachtig. Paul (Van Eeden's zoon] heeft steeds hooge koorts. Hoe zal dat ooit beeter gaan?

zaterdag 1 juni
Zoomerweer, onweer. ▫ Paul ziet er uit als Amfortas, zoo bleek, met de dunne zwarte baard. Maar mooier dan de opera-figuur. Onder invloed van zijn toestand ben ik zeer neerslachtig.
Daarbij kwam vandaag nu nog het bericht dat de uitneemende zakenman die de bakkerij omhoog zou helpen, zich terugtrekt. Dat ontbreekt nog. Wat dan?
Bezoek van tante de Ruyter de Wildt, die oover een boek sprak ‘Je maintiendrai’ dat Willem III en de Witt behandelt. Toen kwam op eens weer mijn Jan de Witt drama booven. Ik voelde de oppositie: de nietscrupuleuze aristocraat, de drooge republikein - de felle strijd dier karakters - het domme volk onder hen.
Ik werkte onder de veranda. Ik houd van Doorn, van de boschlaantjes naar 't postkantoor, de akkers, de hei - en de lieve herinneringen, de wandeltjes, de arme dierbare Paul, Ella's lieve brieven. O hoe is mijn hart hier bewoogen.

zondag 2 juni
Een dag met buien van intensieve somberheid, waarin ik mij naauwelijks verroeren kon. De minste onhartelijkheid van mijn vrouw martelt mij dan, als met gloeiende naalden. Maar in die pijnen groeien soms mijn fantasieën prachtig uit. Doorn is voor mij een smartelijk-rijke waereld. Een doornkroon.

woensdag 29 mei 2019

Dana Constandse • 30 mei 1993


Dana Constandse (1930-2018) was neerlandica en schrijfster. Uit: Hollands Maandblad.

deel 1
deel 2
deel 3

30/5: Op reis geweest. Ze [de duiven in het nest op haar balkon] daarna dagenlang niet opgemerkt. Pas gisteren ontdekte ik dat er een zat te broeden. Toen die overdag even weg was, ben ik op de keukentrap geklommen: twee witte eieren.

7/6: Nu zijn er weer schilders gekomen om hierboven te verven.

13/6: Broedende vogels zijn wel honkvaster en de schilders maken weinig lawaai. Zolang ze boven bezig waren, bleef de duif op het nest. Alleen gisteren was ze weg, toen een schilder nog een paar uur op ons balkon moest zijn. Vanaf zijn ladder zag hij de eitjes.

14/6: Ze broedt nog. Het werkvolk is voorgoed verdwenen. Hoop ik. Ook het mannetje broedt trouwens.

dinsdag 28 mei 2019

André Gide • 29 mei 1935

• De Franse schrijver André Gide (1869 -1951) biedt in zijn dagboeken “een caleidoscopisch portret van een man die over zichzelf beweerde: ‘Alle absurde dingen in mijn leven heb ik altijd gedaan uit naam van het verstand.’” Uit: Het innerlijk blauw. Een keuze uit het dagboek 1918-1939 (vertaald door Mirjam de Veth).

Hossegor, 29 mei 1935
Sommigen zijn bevreemd (en als ze me een beetje mogen, bedroefd) door de ‘bekentenissen’ die ze lezen in de dagboekpagina’s die ik in de NRF van mei gepubliceerd heb. In L’Action Francaise beweert Thierry Maulnier zelfs dat het ‘nog nooit vertoond’ is dat een schrijver openlijk uitkomt voor het afnemen van zijn scheppend vermogen. Volgens hem is de ijdelheid van schrijvers kennelijk zo groot dat ze het liever aan de critici en de lezers overlaten om dat op te merken, en als ze het al mochten beseffen, dan zorgen ze er in ieder geval wel voor die gruwelijke constatering te verbergen. Maar voor mij is er niets gruwelijks aan, aan die constatering; ik vind het heel natuurlijk om ouder te worden en ik schaam me er niet meer voor dan ik me straks zal schamen om dood te gaan. Ik vind een eerlijke bekentenis overtuigender en leerzamer dan de fraaiste geveinsde welsprekendheid. Mijn dagboek staat vol van dergelijke bekentenissen. Niets vind ik ijdeler, absurder dan jezelf mooier voor te doen dan je bent; een portret bevalt me als het lijkt, niet als het me flatteert. Overigens geef ik toe dat ik het afnemen van mijn krachten misschien niet zo vlot zou bekennen als ik er werkelijk van overtuigd zou zijn dat die aftakeling definitief was. Maar wat me enigszins geruststelt en waardoor ik het niet beschouw als een noodzakelijk gevolg van de ouderdom, is dat ik iets dergelijks altijd al en soms lange tijd achtereen heb gevoeld.

maandag 27 mei 2019

Tomas Ross • 28 mei 2003

Tomas Ross (1944) is een Nederlandse schrijver. In 2003 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Woensdag 28 mei
Een medereiziger vraagt me `De Klokkenluider' te signeren. "Dat is waar ook!", zeg ik, "vandaag begint de Maand van het Spannende Boek!" Verbluft kijkt hij me aan, maar ik was die MvhSB werkelijk vergeten. En dat terwijl ik de komende maand zo'n beetje de Ronde van Nederland moet rijden. Lezingen, interviews, signeersessies. Altijd leuk, hoewel... signeren? Om nooit te vergeten: hoe Josine van Dalsum achter stapels van haar `Mata Hari' tot een verwaarloosde hamster verschrompeld alsnog opveerde toen dan toch een bezoekster naderde. Met de vraag waar de kookboeken stonden.

Ik reis naar Amsterdam waar ik met een partner een filmproductiekantoor run. Thuis heb ik weliswaar alle ruimte, maar daar woont ook de vrouw op wie ik na dertien jaar nog hevig verliefd bent plus Pauline van negen.

Mijn eerste afspraak is met mijn `accountmanager' inzake mijn lijfrente. En weer besef ik dat ik beter naar mijn vader had moeten luisteren, dan wenkte nu een riant ambtenarenpensioen. Erger nog is dat ik niet mag roken. Enfin, een goede training voor de komende tijd, want als ergens de Vrijheid tot Roken met voeten wordt getreden, dan in bibliotheek en boekhandel. Kipling zei het al: "A woman is only a woman but a good cigar gives a smoke."

Met redactrice Baukje van de Bezige Bij (`Bezige Baukje') overleg over mijn nieuwe boek over Mathilde Willink. De cover wordt een portret dat Willink maakte en dat zij (Mathilde, niet Baukje) aan flarden sneed: de waanzin spat je tegemoet. Ik ben er zeker van dat ze werd vermoord, maar (nog) niet door wie. Schreef ik maar gewone detectives, dan noemde ik haar Mieke en liet haar ombrengen door haar ex, een befaamd kunstschilder, want als er iemand een motief had, dan hij!

Thuis met Dorine aan de nieuwe haring en de jonge jenever. En een sigaret of wat. Dan een zielloze Champions League-finale. Over twee jaar: ADO Den Haag-Manchester United! Wait & See!

Donderdag
Hemelvaart. Hellevaart. Naar Ikea om vitrinekasten te kopen voor mijn verzameling strippoppetjes. Soms krijgt een mens begrip voor bommenleggers. 's Avonds heerlijk gegeten bij de Italiaan waar Pauline de kok mag helpen zodat Dorine en ik de vakantie kunnen plannen. Zij prefereert Portugal, ik Griekenland. Zal dus wel Frankrijk worden.

zondag 26 mei 2019

Edmond en Jules de Goncourt • 27 mei 1858

Edmond de Goncourt(1822-1896) en Jules de Goncourt (1830-1870) waren Franse schrijvers en critici, en initiatiefnemers van de zeer prestigieuze Prix Goncourt. Ze hielden samen een (inmiddels zeer beroemd) dagboek bij, dat Edmond na de dood van Jules in zijn eentje voortzette. Vertaling door Leo van Maris.

27 mei
Maria’s binnenkomst bestaat uit een luid schallende lach; haar gezicht is een feest; een uitbundige vrolijkheid, als zij in de kamer is, met omhelzingen zoals die op het platteland gebruikelijk zijn. Een stevige vrouw met blond, kroezig haar dat van haar voorhoofd naar achteren is gekamd; blauwe ogen van een bijzondere vriendelijkheid en zachtheid, stevige volle lippen, een plezierig, gevuld gezicht, de trekken van een Lodewijk XVI als efebe; een keurslijfje waar haar boezem uitbarst, de overvloed en de majesteit van een godin van Rubens. Zij vult de kamer. En dat verkwikt ons en verzet onze zinnen, na zovele bevalligheden van het magere soort, na die verschraalde en bleekzuchtige hoertjes; na die armzalige bedelaarsters van Venus Pandemos, altijd treurig en zorgelijk als collectantes, hun voorhoofd omfloerst door beslagleggingen, altijd aan iets denkend en, achter een masker van lachjes en lieve gebaartjes, altijd druk bezig iets gedaan te krijgen; na al dat derderangs geklets, na die gedachteloos napratende lokvogels, na dat armzalige, modieuze en krachteloze taaltje, opgepikt in de Tintamarre en in bordelen en werkplaatsen; na die slecht gehumeurde en licht geraakte schepseltjes, nu deze volkse gezondheid, dit volkse goede humeur, deze volkse taal, met al die kracht, levendigheid, hartelijkheid, overvloed, die struise en bulkende voldaanheid en dan haar inborst, met de grove manieren en de ruwe tederheid die daarachter schuilgaat, – alles in deze grote, stevige vrouw bevalt me, zoals gezond en krachtig plattelandsvoedsel na de maaltijden van tweeëndertig stuivers in de Parijse gaarkeukens.En haar Michelangelo-tors wordt gedragen door de slanke benen van een Diana van Allegrain, de voeten van een antiek standbeeld en fraai gevormde knieën.Een mens heeft behoefte aan een dagelijkse hoeveelheid gesproken en gedachte trivialiteiten en grofheden. Dat geldt in het bijzonder voor een schrijver, iemand die van ideeën leeft, en in hogere sferen verkeert, iemand in wie zich de door de geest onderdrukte materie lijkt te wreken, waardoor hij al snel de meest grove taal uitslaat. Het is zijn manier om, als Antaeus, in contact met de aarde te blijven, zijn manier om uit de mand van Socrates te stappen... En Maria bewijst mij daarbij goede diensten.

William Byrd • 26 mei 1710

William Byrd II (1674-1744) was een Amerikaanse schrijver, politicus en plantagebezitter. Fragmenten uit zijn dagboeken staan hier online. Onderstaande fragmenten gaan over de dodelijke ziekte van zijn zoontje.

Wat voorafging.

May 26
Evie was better but the boy was worse, with a cold and fever for which we gave him a sweat which worked very well and continued all day.

May 26
Evie took a purge which worked but a little and my son had a little fever. I went about 11 o'clock to Colonel Randolph's to visit him because he was sick...and took my leave about 5 o'clock and got home about 7 where I found the boy in his fever but Evie was better, thank God Almighty.

May 29
The boy continued very ill of the fever.

June 3
I rose a 6 o'clock and as soon as I came out news was brought that the child was very ill. We went out and found him just ready to die and he died about 8 o'clock in the morning. God gives and God takes away; blessed be the name of God. ...My wife was much afflicted but I submitted to His judgment better, not withstanding I was very sensible of my loss, but God's will be done. Mr. Anderson and his wife with Mrs. B-k-r dined here. I ate roast mutton. In the afternoon I was griped in my belly very much but it grew better towards the night. In the afternoon it rained and was fair again in the evening. My poor wife and I walked in the garden. In the evening I neglected to say my prayers, had indifferent health, good thoughts, and good humor, thanks be to God Almighty.

June 6
About 2 o'clock we went with the corpse to the churchyard and as soon as the service was begun it rained very hard so that we were forced to leave the parson and go into the church porch but Mr Anderson stayed till the service was finished. About 3 o'clock we went to dinner. The company stayed till the evening and then went away. Mr. Custis and I took a walk about the plantation. Two of the new negroes were taken sick and I gave each of them a vomit which worked well."

Charles B. Timmer • 25 mei 1951

Charles B. Timmer was een Nederlandse schrijver en vertaler. Poolse dagboeknotities 1950-1952.

Szczecin, 25.5.1951. Van 18 tot 24 mei werd - met een enorme krachtsinspanning en materiaalverspilling - het ‘plebisciet’ [volksraadpleging] voor de vrede gehouden. En de moeite werd beloond: na het tellen van de stemmen werd geconstateerd dat niemand van de Poolse arbeiders en boeren oorlog wilde. Maar in de nacht van 23 op 24 mei, verdwenen als bij toverslag alle rode attributen, alle vlaggen, alle portretten en leuzen, alle duiven. Want vandaag is het de grote katholieke feestdag van Corpus Christi.

Vanochtend al trokken lange processies door de straten, waaraan door duizenden werd deelgenomen. Hier en daar op straat waren altaren opgericht met kaarsen, bloemen, religieuze voorstellingen, door palmen geflankeerd. Sommige winkels zijn voor deze gelegenheid volslagen verkatholiekt, uit de ramen der huizen hangen de mooiste tapijten, waarop, vaak achter glas, een religieuze plaat is bevestigd. Meisjes lopen in lange witte jurken rond, met Aäronskelken in de hand. En wat vooral opvalt is de spontaniteit van deze betoging in vergelijking tot de ongeïnspireerde 1-Mei-demonstratie of ook die van het ‘plebisciet’ van gisteren. Iedereen die maar kan doet nu mee - en daarbij moet men bedenken dat er geen straf staat op absentie, in tegendeel! Zo wordt de religieuze processie in deze dagen tegelijk een stilzwijgende politieke demonstratie. Ook het katholicisme is een bevestiging van collectivisme, weliswaar met andere middelen. Misschien verklaart dit voor een deel, waarom in een katholiek land als Polen het communistische knedingsproces zo geduldig verdragen wordt. Men is immers gewend aan irrationeel leiderschap, aan het lopen aan de leiband zonder het stellen van teveel vragen, aan de suggestieve werking van symbolen, heiligenbeelden, aan de veruiterlijking van een belijdenis, aan massageloof. De katholieke versierselen zijn al even lelijk en wanstaltig als die van de communisten, even gemeen van smaak - alleen ontlenen zij hun bestaansrecht aan een lange, van geslacht op geslacht overgedragen traditie.

vrijdag 24 mei 2019

Gabriël Smit • 24 mei 1954

• De Nederlandse dichter en schrijver Gabriël Smit (1910-1981) (die steevast als katholiek geafficheerd wordt) publiceerde dagboekfragmenten in het tijdschrift Roeping. (Portret door J.H. Moesman).

24 Mei
- Karel Meeuwesse liet mij laatst een afbeelding zien, waarin het bankroet der bohémiens op eigenlijk aangrijpende wijze culmineerde: Kloos en Van Deyssel samen na hun erepromotie aan de Amsterdamse Universiteit op 27 Mei 1935. Twee heersers in rok, de handen majesteitelijk in elkaar, de hoofden trots geheven, de gezichten als maskers van halfgoden. Gestalten van voor mij onbegrijpelijke zelfverzekerdheid en -vervuldheid. De kop van Kloos - wie noemde hem ook weer het domste genie, dat onze letterkunde ooit heeft voortgebracht? - als iets dat het midden hield tussen een oude aardappel en een dodenmasker uit Midden-Afrika; Van Deyssel daartegenover als een wonderlijke, gezwollen droom-arend. Beiden overtuigd van hun sublieme uitverkiezing, tot in het diepst van hun gedachten goden. Maar hoe zielig ook, hoe beschamend tragisch in de verkrampte pose van een in feitelijke zin door niets bevestigd koningschap.

Een verschrikkelijke foto eigenlijk. Wat mij betreft: ik ervoer haar als een mengsel van wanhoop en zelfverblinding, een laatste verbeten poging tot standhouden in een vergeefse heroïek, het keizerschap van Paljas. Waarschijnlijk is deze reactie uiterst subjectief: Kloos noch Van Deyssel hebben mij ooit veel ‘gedaan’ en ik wil graag aannemen dat ik hun werkelijke - niet hun historische - betekenis schromelijk onderschat. Maar in ieder geval demonstreerde de foto voor mij het tragische bankroet der bohémiens.

De dichters van thans hebben over het algemeen deze heroïsche, romantische pose afgelegd. T.S. Eliot ziet er uit als een bankier; J.C. Bloem zou door Amsterdam lopen als een keurig gepensionneerde ambtenaar, wanneer zijn nerveus knipperende ogen hem niet verrieden [maar dan zou hij ook een ambtenaar met een shellshock kunnen zijn]; de versteende kop van A. Roland Holst bekroont het uiterlijk van een Engelse lord tijdens een Europa-trip; Bordewijk lijkt echt de Schiedamse advocaat die hij was; Willem Frederik Hermans ziet er uit als een al jaren bijna overwerkte handelsreiziger. Het zijn allemaal op het eerste gezicht ‘keurige’ mensen. Alleen Antoon Coolen handhaaft zijn stippeltjesdas, maar hij heeft gelijk, want in de loop der jaren is zijn gezicht er gewoonweg naar toegegroeid, zoals het mijne naar mijn bril. Soms wordt natuur langs de omweg der gewoonte wéér natuur.

En Lucebert dan? Ik herinner mij gelezen te hebben dat zijn voortijdige partijgenoot Paul van Ostayen in een donkerrode cape, afgezet met lichtgrijs astrakan, door Antwerpen liep. Zo liep Lucebert met een lange, zwarte cape op het vorige Boekenbal in het super-oord der versleten, ambtenaarlijke, Hollandse burgerlijkheid, Den Haag. In protest? Ik zou het hem eens moeten vragen, maar ik geloof het niet. Anderzijds: hoe experimenteel en hypermodern hij ook mag zijn, hij is een volbloed romanticus van de oude stempel. Het is geen toeval [en het pleit zéér voor hem] dat hij verslaafd raakte aan Hölderlin: het dichterschap als priesterschap, als religieuze ‘Deutung des Daseins’. Als koningschap ook? De tragi-comedie daarvan heeft hij opgevoerd toen hij, getooid in vorstelijk staatsiecostuum, samen met zijn vrouw [die er uitzag als de Jacoba van Beieren van de Keukenhof] naar het Stedelijk Museum toog om er de Amsterdamse Poëzieprijs in ontvangst te nemen.

Kinderachtig dat men dat niet toeliet. En ook typerend, niet alleen voor de angstvalligheid van het officiële Hollandse decorum: men bekroont een kunstenaar, maar gedraagt hij zich als iemand die werkelijk gekroond is, een koning, dan wordt de politie met gummieknuppels in het geweer geroepen. Zo registreert de hooggeprezen kunstpolitiek het subtiele verschil van twee letters. Bekroond of gekroond. Het onderscheid is een gummiestok. En het tekent op een bepaalde manier de kortsluiting tussen kunstenaar en maatschappij, waarop ik doelde. Wèl een bekroning, want dat wil de cultuurpolitiek, maar géén kroon, want dat wil de cultuur.

woensdag 22 mei 2019

Wies Roosenschoon • 23 mei 1957

Wies Roosenschoon (1929-2015) was lerares Nederlands met een passie voor literatuur. In Tirade zijn dagboekfragmenten van haar gepubliceerd.

Hemelvaartsdag 1957
Vandaag zijn er twee Grieken van Cyprus opgehangen vanwege het prestige van een of andere Engelse generaal. Ze waren beide 22 jaar. Gisteren is hun gezegd dat het vandaag zou gebeuren. Wat zullen ze gezegd hebben, wat gedacht? Wat? Wat konden ze in vredesnaam nog zeggen, nog denken dan alleen dat ene, alleen dit? Dat ze er ineens niet meer zullen zijn. Dat ze niemand meer aan zullen kijken, niet meer zullen lachen, niet meer huilen, dat de zon er niet meer zal zijn en de regen niet. En dat ze nooit meer in de wind kunnen hollen of aan het strand liggen. Nooit meer, nooit. Ik krijg net zo'n gevoel, ergens bij mijn middenrif, als wanneer ik verliefd ben. Vreemd. Cyprus op Hemelvaartsdag.

In Amsterdam is het kermis. Guirlandes van licht, gerinkel en gebons en spelemeiende mensen, die schieten, botsen, slaan, hangen, draaien en gillen omdat het mag, even. Zij hebben één ogenblik de jongens van Cyprus gezien, in de krant. En toen gingen ze naar de kermis. En kauwden op zuurstokken. En mikten op een toren van drie blikken busjes. En schoten drie keer mis, en één keer raak.

Op het fietspad zitten vier kinderen om een dode mus, gehurkt, aandachtig. Een jongetje beweegt even zijn hand. Als om te aaien. ‘Niet aankomen,’ zegt streng een ander. Heel lang zitten ze zo. En sluiten vriendschap met de stille dood, de onaantastbare.

dinsdag 21 mei 2019

Robert Graves • 22 mei 1915

• De Britse schrijver Robert Graves (1895-1985) was soldaat in WO 1. In Dat hebben we gehad (vertaald door Guido Golüke) zijn ook een aantal dagboekfragmenten van hem uit die periode opgenomen.
In 1916 zou hij zelf zwaargewond raken tijdens de bijna vijf maanden durende Slag aan de Somme, waarbij meer dan een miljoen doden en gewonden vielen.

22 mei. Een kolossaal bombardement door de Fransen bij Souchez, een paar kilometer hiervandaan — onafgebroken kanongebulder, gekleurde lichtgranaten, explosies langs de hele heuvelrug bij Notre Dame de Lorette. Ik kon niet slapen. Het lawaai ging de hele nacht door. In plaats van weg te sterven bleef het aanzwellen, tot de hele lucht ervan schudde en beefde; de hemel stond in lichterlaaie van de enorme lichtflitsen. Ik lag te zweten in mijn verenbed. Vanmorgen vertelden ze me dat er midden in het bombardement een groot onweer aan de gang was. Maar, zoals Walker zei: 'Het was moeilijk uit te maken waar het gedonder ophield en het donderen begon.' De manschappen namen een heet bad in de mijn en maakten hun spullen schoon. Hun geweren zijn allemaal in gevorderde staat van aftakeling en veel van hun kleren zijn aan flarden, maar geen van beide kunnen vervangen worden, zo is ons gezegd, voor het allemaal nog veel erger is. Het peloton is ingekwartierd in een stal vol stro. De oude Burford, die zo oud is dat hij weigert bij de anderen van het peloton te slapen, heeft in een schuur tussen wat landbouwwerktuigen een privé-slaapplaatsje gevonden. Aan het front slaapt hij zelfs als het regent liever buiten op de schietplaats dan in een warme schuilplaats bij de anderen. Hij zegt dat hij zich de commandant als baby in trappelzak herinnert. Kleine Bumford is de enige met wie hij wil praten. Het peloton pest Bumford altijd met zijn kinderlijke onnozelheid. Bumford speelt het spelletje mee en smeekt hen wat aardiger te zijn tegen 'een jong broekie uit de heuvels'.

maandag 20 mei 2019

Gérard de Nerval • 21 mei 1852

• De Fransman Gérard de Nerval (1808-1855) was schrijver, toneelcriticus en reisjournalist. In een brief aan zijn vader, die hij zeer regelmatig op de hoogte hield van zijn activiteiten, vertelt hij over zijn verblijf in de Lage Landen. Uit: Het treurige beroep van schrijver (vertaald door Edu Borger).

21 mei 1852

Lieve papa,
Ik schrijf je op de stoomboot die de Zeeuwse wateren doorkruist en me terugbrengt naar Frankrijk. Ik ben net een tijdje in Den Haag en Amsterdam geweest. Ik ben in deze laatste stad erg goed ontvangen en ze hebben me de voorbereidselen laten zien in verband met de onthulling van het standbeeld van Rembrandt. Ik heb het beeld mogen zien, hoewel het nog bedekt was, en de schilderingen waarmee men de zaal versierd heeft waar het feest en de plechtigheid zullen plaatsvinden. Ik betreur het zeer dat ik niet tot dat moment kan blijven; maar ik zou nog een week moeten wachten, want het is op de zevenentwintigste. Wat ik gezien heb, is overigens voldoende om erover te schrijven omdat men mij de bijzonderheden zal sturen en ik de kern van de zaak ken. Het weer, dat gedurende mijn hele reis erg mooi is geweest, is net regenachtig geworden en het regent zoals wanneer het hier regent. Het is een zondvloed. Als dat niet het geval was geweest, had ik de golf willen oversteken om naar Friesland te gaan. Maar bij mijn bezoek aan Noord-Holland had ik het voordeel van schitterend weer. Het gezicht op Amsterdam, wanneer het schip de zee-engte uit vaart, is even schitterend als dat op Venetië. Een uur later zie je Zaandam, een verrukkelijke stad die het Chinese voorkomen van de oude Hollandse steden bewaard heeft, een voorkomen dat ze beginnen te verliezen naarmate ze dichter bij ons liggen. Niets is zo eigenaardig als die in verschillende kleuren geschilderde huizen en die tuintjes die met hun tulpenbedden op het water drijven. Ik heb het huis bezichtigd waar Peter de Grote, toen hij daar als timmerman in de leer is gegaan, heeft gewoond. Het is bewaard gebleven zoals het was doordat men er een groter huis omheen heeft gebouwd. Het leven is er nog steeds erg duur; van minder dan tien franc per dag kon ik er niet rondkomen en dan was het voedsel nog vrij slecht. Er is te veel te eten en er zijn te weinig lekkere dingen bij hun maaltijden. Wat ik erg leuk vond, was mijn bezoek aan de grote kermis in Den Haag. Het is een schitterend schouwspel. Er staat een hele houten stad binnen de grote bakstenen stad. De uitstallingen, de theaters, de cafés en de potsenmakers houden al de pleinen, de brede straten en de kaden langs de grachten bezet. Er zijn misschien wel twee- of driehonderd cafés, altijd in Chinese stijl, vol met verguldsel, gelakte meubels, schilderingen en gekleurde glas-in-loodramen, waar je bediend wordt door blonde Friezinnen met hun gouden oorijzers en met goudwerk versierde lokken die onder hun lange kanten mutsen glanzen. Je krijgt wafels, karamel en koffie of thee. Ik heb gedurende mijn verblijf maar een halve liter wijn gedronken gezien het feit dat gewone wijn vier franc per fles kost, en dan weet je nog niet zeker of het wijn is of licht gealcoholiseerd kersensap. [...]

zondag 19 mei 2019

Anneke Bosman • 20 mei 1946

• De Nederlandse Anneke Bosman zat in de oorlog in een interneringskamp in Indonesië. Ze hield in die periode (en daarna) een dagboek bij.

20-5-1946
Maandag. Ik ben nog eens naar Ataka geweest! Namelijk om kleren te halen voor Erie Fournier, die net ziek lag. We hebben ongeveer dezelfde maat. Alles ging prachtig. Toen het orkest het welkomstlied speelde, heb ik me niet laten zien. Binnen ging ik op mijn oude plekje zitten, schuin tegenover het orkest. “Hij” zag me direct en moest zo lachen. Ik ook natuurlijk. De anderen hadden het ook door, geloof ik. Het werd een heerlijke ochtend. Toen de eerste groep terugging, ben ik niet meegegaan, maar nog gebleven. Een jongen, die ons djeroeksap schonk en een grappige Arabische djongos hadden me door en lachten. Ik heb me ook nog laten fotograferen, vier foto’s voor f 6.-. Ze worden me opgestuurd. Ik heb er mam niets van verteld, dan is het een verrassing! Er werd ook nog gedanst. Ik tweemaal met een M.P.-er en eenmaal met een Engelsman. Nogal moeilijk, want de vloer was met matten bedekt.
Ankie Zelis, Zr. van der Sluis Veer en Rob Polderman waren er ook. Eindelijk moesten we weg. “Hij” kwam ook naar de uitgang en gaf me een hand. Toen heb ik hem bedankt voor alles en hij wenste me een goede reis. Toen de trein wegging heb ik nog gewuifd. Waarschijnlijk zien we elkaar nooit meer terug. “Ships that pass in the night”. Ik ben doodmoe, maar voel me toch prettig en opgewonden. Zou dit nou “liefde op het eerste gezicht” zijn? Het was een bijzondere ervaring.
's Avonds voeren we verder het kanaal in. Er waren heel veel lichtjes, een sprookjesachtig gezicht. Langzaam en voorzichtig gleed de boot voort.

Jozef van Walleghem • 19 mei 1787

Jozef van Walleghem (1757-1801), een Brugs handelaar in garen en linten die een winkel hield op de Eiermarkt, hield van 1787 tot 1800 een journaal bij, dat eind vorige eeuw door het Stadsarchief van Brugge gepubliceerd is. Zijn dagboeken gaan over de cruciale periode van de Franse Tijd te Brugge.

499ste treckinge tot Brussel.
Op den 19 meij is met de gewonelijcke ceremonie binnen de stadt Brussel geschiet de 499ste treckinge der keijserlijcke en koninglijcke loterije; zijnde uijt het radt der fortune getrokken de nombers: 23, 88, 37, 26, 39.

Eenen soldaet in de vestinge verdroncken.
Op den 23 meij gebuerde dat eenen soldaet van het alhier liggende regement op de volgende wijse verdronck. Desen, zig ontkleet hebbende aen de veste 't eijnden den Bloedtput, hadde al zijne kleederen gewonden in een packje waermede hij zig begaf in 't waeter om over te swemmen en alzoo te deserteren; maer waerschijnelijk in 't swemmen niet ervaeren zijnde, ofte verwert door het packje waermede hij meende over te swemmen, is hij ongeluckiglijk in 't lis blijven steken en verdroncken. Desen naermiddag gevonden wordende, liggende als vermelt, met zijne kleederen bij zig, dus ellendig zonder voorder dan 't lijs geswommen te zijn, verdroncken zijnde.

vrijdag 17 mei 2019

Thea Citroen -- 18 mei 1940

Thea Citroen (1921- Auschwitz 1942) was kinderverzorgster. Ze was verliefd op hoogleraar Nico Donkersloot (als dichter bekend als Anthonie Donker), een soms obsessieve verliefdheid waar ze in haar dagboek veel over schreef.

Op de ochtend van die 10de mei is Donkersloot naar Rotterdam vertrokken.  Thea schrijft die week in algemene termen over het oorlogsleed, maar bekent al snel dat zij eigenlijk alleen maar ‘tot gekwordens toe’ bezorgd is om hém. Op zaterdag 18 mei houdt ze het niet meer uit:

M'n laatste redmiddel was: in de Wolkenkrabber [de flat waar Donkersloot woonde] informeren, maar er was nog geen bericht. En dus: op naar Rotterdam. In den Haag bij Oom Sieg [Siegfried Citroen] geslapen en nog wist ik niets. Zondagochtend per fiets via van Kranendonk naar Rotterdam, naar de Spoorsingel, naar hem. Toen hij me opendeed en 'k wist dat-ie leefde, gezond was, had ik wel direct weer rechtsomkeert willen maken, maar hij zei: ‘loopt U even door’ en toen moest ik wel. Goed dat ik mijn tranen heb ingehouden want hij vindt me nu toch al volkomen gek. Het wonderlijke is dat het me niets kan schelen of hij me uitlacht (en dat zal hij zeker en zich een beetje beledigd voelen dat zo een scharminkel om hem naar Rotterdam fietst) nu woog werkelijk het zwaarste: te weten of hij ongedeerd was. Ter Braak en de anderen vond hij overhaast (ik ben blij dat hij nooit zoiets zal doen, maar dat wist ik eigenlijk wel) en hij was vol lieve dingen over z'n jongetje [zoontje Henk].
Hij heeft anders heel wat meegemaakt: 5 uur over A'dam - R'dam met een auto'tje, tijdens het grote bombardement in de gang gestaan met z'n vader en Henk die vroeg: ‘Ik ben niet bang, hè Vader?’ Hij kan zich merkwaardig goed beheersen: ik meldde hem de dood van Ter Braak en zijn gezicht bleef volkomen onbewogen, terwijl dit hem toch diep geschokt zal hebben. Ik heb, meen ik, enkele keren gestotterd dat ik zo blij was dat hij er goed afgekomen was en op zijn vraag of ik familie in Rotterdam had, zei ik ‘nee’. 't Was misschien beter geweest om ‘ja’ te liegen. Maar jammer genoeg gaan leugens me nooit goed af. Toen naar Delft gefietst ‘met vreugde in het hart’ naar [Dirk] Coster die me ontving met de woorden ‘U zult wel erg blij zijn’. Ik wil graag geloven dat het van mijn gezicht af te lezen was! De vorige dag was ik ook even in Delft geweest maar toen was hij er niet. Coster vond me helemaal een vreemd insect, vroeg wat ik deed, of ik hem (D) allang kende (‘nauwelijks’ zei ik, en Coster luchtte merkbaar op) en zei toen: ‘Zeker vereert U Donker's werk dermate dat U wilde weten hoe hij het maakte.’ ‘Ja’, antwoordde ik braaf. Hij houdt veel van Donker, dat kun je wel merken, maar hij is veel materiëler, ik zou haast zeggen ‘kleinbehuisder’ van binnen. Terwijl Donker zegt: ‘als ze je gaan martelen kun je ze nog altijd vóór zijn door een pilletje te nemen’, zegt Coster: ‘tja, Donkersloot en ik zullen het misschien zwaar te verantwoorden hebben, we moeten nodig eens beraadslagen.’ Coster bood me direct aan: sigaret, koffie, limonade, die ik alle weigerde (‘tuurlijk, ik kom toch zeker niet om te eten!). Hij zat me op te nemen of ik een wonderlijk gedierte was. Toch moet het wel een aardig mens zijn als Donker van hem houdt.

Zonder iemand iets te vertellen is Thea midden in die chaotische dagen van huis gegaan. Bij terugkeer vindt ze maar weinig begrip in eigen kring, bij ouders, broer, nichtje Tini, tante Lena (Anna's zuster) en haar beste vriendin Alma.

Terug in Amsterdam: Vader die me aan z'n hart knelt midden op de Dam, Moeder thuis met Karel half daas van ongerustheid, Tini met tante Lena aanwezig. Tja, toen moest het wel verteld van Donker. Wàt moest verteld. Waarom waren jullie, Alma incluis ongerust? Waarom nemen jullie het gewichtig? Er is niets gewichtigs te nemen, wanneer hij het raar vindt. En ik mag toch wel van hem houden?

donderdag 16 mei 2019

William Byrd • 17 mei 1710

William Byrd II (1674-1744) was een Amerikaanse schrijver, politicus en plantagebezitter. Fragmenten uit zijn dagboeken staan hier online.

May 12
It was very hot this day, and the first day of summer...my wife and I took a walk about the plantation; when we returned we found our son very sick of a fever and he began to break out terribly. We gave him some treacle water [a medicinal compound used as an antidote for poison].

May 17
My son was a little worse, which made me send for Mr. Anderson [the parish minister]. My express met him on the road and he came about 10 o'clock. He advised some oil of juniper which did some good.

May 21
The child continued indisposed. In the evening we walked home and found Evie in great fever and to increase it [they] had given her milk.

May 22
In the evening the children were a little better.

May 24
I sent for my cousin Harrison to let Evie blood who was ill. When she came back she took about four ounces. We put on blisters and gave her a glister [an enema] which worked very well. Her blood was extremely thick, which is common in distemper of this constitution. About 12 o'clock she began to sweat of herself, which we prompted by tincture of saffron and sage and snakeroot. This made her sweat extremely, in which she continued little or more all night.

May 25
Evie was much better, thank God Almighty, and lost her fever. The boy was likewise but was restless.

woensdag 15 mei 2019

Dana Constandse • 16 mei 1993


Dana Constandse (1930-2018) was neerlandica en schrijfster. Uit: Hollands Maandblad.

deel 1
deel 2

12/5: Al een paar dagen hoor ik 's morgens in de kastanje een zwartkop zingen en vandaag vermoed ik grauwe vliegenvangers. Dat is toch veel interessanter dan stadsduiven.

15/5: Maar natuurlijk ben ik blij. Sinds gisteren zijn ze er weer. Eerst was er nog verwarring, het wijfje had twee doffers achter zich aan. Vandaag lijkt het oorspronkelijke stel terug op de kast.

16/5: Zoals zo'n duif maar wat zit te staren bij de nestplek, terwijl de doffer koerig om haar heen draait. Soms vliegt ze zonder aankondiging weg, de ander er direct achteraan.

dinsdag 14 mei 2019

Gaston Burssens • 15 mei 1945

Gaston Burssens (1896-1965) was een Belgische dichter. Zijn dagboek werd gepubliceerd in 1988.

15 mei
Frank S., een Amerikaans luitenant die van Italië komt, vertelt gruwelijke bijzonderheden over de terechtstelling van Mussolini. Hij werd samen met zijn vriendin doodgemarteld, daarna werden beiden naakt met de voeten omhoog opgehangen, terwijl alsdan urenlang de twee lijken door de menigte met stokslagen en stenen verder werden verminkt. Enkelen pisten zowaar tegen de lijken! Hitler is wel verslagen, maar helaas het hitlerisme heeft overwonnen!

De woorden die Madeleine lief waren: Patriottisme: het veiligste toevluchtsoord der schurken!

Bl. verwijt mij voortdurend mijn stilzwijgendheid. Ik ben nu eenmaal geboren met een dosis stilzwijgendheid die abnormaal is, zoals anderen worden geboren met een chronische monddiarree.

Telkens als ik verliefd ben, is het de eerste maal.

maandag 13 mei 2019

Theodor Fontane • 14 mei 1852

Theodor Fontane (1819-1898) was een Duitse schrijver. Hij hield enige tientallen jaren een dagboek bij, waarin hij vaak hele periodes tegelijk beschreef. In 1852 bezocht hij Engeland, en hield toen een reisdagboek bij.

Am 9ten Mai. Dr. Pauli nicht erschienen. Von Emilie kein Brief. In die Westminster-Abtei; Predigt gehört, ziemlich gut verstanden, und die Überzeugung gewonnen, daß ich unter einigermaßen günstigen Verhaltnissen, in 4 Wochen ohne alle Schwierigkeit sprechen lernen würde. Wie die Sachen jetzt stehn, wird es wohl langer dauern. Nachmittag wieder in eine Kirche: einer Art Examen beigewohnt. Nach Chelsea; nicht nach Richmond, was erst mein Plan war, - die Themse hinaufgefahren bis Londonbridge; nach Haus geschlendert. -

Am 11ten. Über Mittag Einladung von Bunsen auf den nächsten Morgen. Beim kleinen Very gegessen; scheußlich, an schlechtem Lachs den Magen verdorben. Zu Haus; an Lepel geschrieben, Besuch empfangen von Alexander Jacoby, den Abend verplaudert.

Am 12ten. Total krank aufgestanden, nichtsdestoweniger in Frack gekrochen und zur Morgenvisite bei Bunsen. Sehr freundlich empfangen, - wird wohl seine Gründe haben; kann aber zu nichts führen. Er selbst furchtbar beredt, wie wenn Morgens ein Wecker seinen Dienst abschnarrt, aber alles geist- und lehrreich. Schwatzen ist nicht immer ein Beweis mangelnder Kapazitäten. Die Tochter nicht hübsch; - der ganze Eindruck der Visite wohltuend; wer doch auch solch Zimmer hatte und so frühstücken könnte. Zu Bett gekrochen, den Tag über gehungert und geschlafen; am Abend, ganz gegen Neigung, mit Jacoby ins Coliseum (Regents-Park). Einzelheiten: der Statuen-Saal, das Zyclorama des Glaspalastes, das Panorama von Paris (Nacht) die nachgeahmte Schweizerlandschaft, Tempel zu Ephesus, Pompeji usw.

Am 14ten. Wieder ausgegangen, Chinin eingenommen, das schone Gefühl der Rekonvaleszenz gehabt, sogar bis zu Hoffnungen verstiegen.

Am 15ten. Zu spät in die Kirche gekommen; wieder nach Haus; Feuilleton-Artikel angefangen; zu Tisch; Grew-Road, North Brixton gesucht und mühsam gefunden. Freundlich empfangen durch Rob. Pries und seine sehr schöne Frau. Welch Wohlleben, welch Komfort: Tapeten mit Goldleisten, kostbare Bilder, Teppiche, Blumen und Rankengewachs, der singende Teekessel - wie viel hat das Leben, aber für wie wenige nur. Erst spät nach Haus.

zondag 12 mei 2019

Clarice Lispector • 13 mei 1972

Clarice Lispector (1920–1977) was een Braziliaanse schrijfster en journaliste. Uit: De ontdekking van de wereld (vertaling: Harrie Lemmens).

15 mei
MOEDERDAG
'Ik heb,' vertelde de ballerina van het Stedelijk Ballet mij, 'ik heb een keer gedanst zonder dat ik wist dat ik zwanger was. Later kon ik me wel voor het hoofd slaan, maar het was een trage dans die geen kwaad kon. Toen ik vermoedde dat ik zwanger was, deed ik in het ziekenhuis de test. U hebt geen idee wat er door me heen ging toen de man mij het papier gaf waarop stond "positief'. Ik was zo intens, zo krankzinnig blij dat ik de stomverbaasde man van het laboratorium om de nek vloog en kuste en tegen hem zei: "Hartstikke bedankt!" Stel je voor, alsof die onbekende de vader was.'
De zon ging onder terwijl de ballerina praatte. Ze was heel tenger, bijna gewichtloos, en ze had de borst van een klein meisje. 'De dokter zei wel onmiddellijk tegen me dat ik het kind kon verliezen. Omdat mijn geslachtsorgaan kinderlijk is -ik ben wel vruchtbaar maar kan niet ontvangen -, heb ik geen plaats voor de foetus: dus ben ik maandenlang in bed blijven liggen in de hoop dat ik het kind zo niet zou verliezen. In bed praatte ik met het beestje dat ik in me droeg. Ik zei: "Luister, beestje, wij met ons tweetjes gaan dit winnen en jij wordt geboren, reken maar, geboren worden is moeilijk." Het leek wel alsof het mij hoorde en antwoordde: "Het is moeilijk." Ik had zoveel zin om het te horen huilen... als antwoord op het leven: het leven huilen is een antwoord. We hebben uren met elkaar gepraat. Niemand snapte de pijnlijke extase die me overkwam, en ook later snapte niemand het.'
We zwegen. Ze zat vederlicht op het rode tapijt, in lotushouding. Maar haar rug hield ze uit balletgewoonte kaarsrecht. 'Toen begon ik bloed te verliezen. Ik geloofde het nauwelijks, ik wilde het niet geloven. En hoe meer bloed er wegstroomde, hoe wanhopiger ik werd. Tot het gebeurde: ik verloor mijn kind. Het was een jongetje. Ik heb hem nog gezien, daar had ik zelf om gevraagd: daar was hij, helemaal af in het vlies. Ik moest denken aan een pasgeboren vogeltje dat ik ooit had gezien, met een bijna doorzichtig minuscuul lijfje en een enorme snavel. Het leek alsof ik bevallen was van een vogeltje. Ik begon te huilen. Ik huilde niet van moedeloosheid, ik huilde om de dood van een kind. Ieder— een zei tegen me: "Maar Gisele, het was nog geen kind, het was nog maar een foetus..." Niemand snapte dat de foetus voor een vrouw zo klein als ik een kind was. En ze snapten er nog minder van toen ik mijn vader vroeg om hem tel begraven in de tuin. Ik wilde niet dat mijn beestje bij het vuilnis werd gegooid. Kennelijk is het verboden een foetus te begraven op het kerkhof. Maar mijn vader deed wat ik vroeg toen hij zag hoe ik eraan toe was: hij plantte mijn zoon in de tuin, onder een grote amandelboom waarvan de bladeren toen net geel werden.' Terwijl ze sprak, stelde ik mij de grond in de tuin voor met dat wezentje daar opgerold in zijn broze vlies, steeds verder verwelkend. Ik zweeg. 'Het ergste was zoals ik al zei het schuldgevoel: stel je voor, ik aan het dansen in die toestand. Maar soms kon ik toch helderder denken: het is jouw schuld niet, zei ik dan tegen mezelf, de doodsoorzaak was niet het dansen maar die kinderlijkheid van je. Maar ik vond dat ik niet alles voor hem had gedaan, dat ik misschien iets nagelaten had te doen.'
De schemering was intussen voorbij: we zaten in het donker, maar ik deed het licht niet aan. 'Maar ik geef het niet op,' zei ze zachtjes. 'Wat geef je niet op?'
'Een kind krijgen. De dokter zei dat ik het opnieuw zou kunnen verliezen. Maar al verlies ik het kind een tweede keer, dan nog geef ik het niet op: ik word keer op keer zwanger en accepteer de kans om het te verliezen. Tot het me door heel goed op te passen lukt om hem negen maanden in me te houden en hem alleen maar goede dingen te eten en te drinken te geven via mijn bloed, dat ik rijker ga maken. Tot hij geboren wordt. En dat is dan onze overwinning. Want ik weet dat geboren worden echt moeilijk is.'
Ik keek naar haar, daar bijna in het donker. Gekweld, gekwetst, dapper. Ja, zij was een moeder, de danseres van Degas.

zaterdag 11 mei 2019

Jacob Keller • 12 mei 1945

• Dagboekfragmenten van Jacob Keller (1872-1956)

12 mei 1945: (…) Het eerst wat wat de menschen deden toen ze zeker wisten dat ’t Duitsche gezag uit was, was meisjes mishandelen die het steeds met de Duitschers eens geweest waren. Zij knipten hun ’t haar af, of rukte het wel uit ook en lieten ze, de door Duitschers bevuilde woonhuizen schoonmaken. ’t Was een jammerlijke vertooning. We dacht aan wraak op de N.S.B ers, er was al zoo lang geroepen over “bijltjesdag”. Dat was ’t eenig toegestane wapen, de bijl. En daarmêe zou wraak genomen worden op de N.S.B ers, op een bloedige wijze. Maar neen, men wreekt zich op weerloze meisjes. Zou dat komen omdat de N.S.B.’ers nog gewapend zijn en die meisjes niet. Alzoo blijkt wel dat de Ordedienst goed werk zal kunnen doen.
En gister ben ik op den Beer geweest. Daar was ik sedert 8 dec. l.l. niet geweest, dus in geen 5 maanden. Hoe is ’t mogelijk. En ik fietste er heen in gezelschap van Teunis Visser [kleinzoon]. Onze fietsen waren steeds verborgen gehouden geweest, uit vrees voor de moffen. Vele fietsten steeds, maar meest met oude karren met surrogaat banden. Fiets met goede luchtbanden hielden de meeste verborgen. En dat was noodig. Op 4 mei werd de fiets van Jacob Roos nog afgenomen toen hij Gré kwam feliciteren. En ’s weeks te voren die van onze buur Neeltje Overwater. Het waren beide fietsen met luchtbanden, dus menschen die ’t er maar op waagden. Teunis en ik waagden het nooit. Ik liep naar oome Mees, ik liep naar Dordt, ik waagde mijn fiets niet. En nu waren we beide blij zoo gehandeld te hebben, want nu hebben we onze fietsen nog.

Sergei Prokofjev • 11 mei 1914

Sergej Prokofjev (1891-1953) was een Russische musicus en componist. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. De dagboeken uit zijn jonge jaren zijn gepubliceerd als Diaries 1907-1914 (vertaling Antony Phillips). Behalve dat hij een groot musicus en componist was, kon hij ook een aardig partijtje schaken.

11 mei
[...] I was just nearing home when I saw to my horror that it was already a quarter to eight, and the simultaneous match against Capablanca was due to start at eight. Rushing like a madman I threw off my concert clothes, put on a jacket and, not waiting to have any-thing to eat, dashed in a fortuitously appearing taxi to the Club. Saburov must have already given an account of the Graduation Concert because all sorts of people came up wanting to congratulate me. Lasker asked me to what the congratulations referred, and I told him in German, 'Three days ago you won the first prize here, and today I was also awarded the first prize', and explained the matter. Lasker's comment was that he was a poor iudge of music, but I was such a nice young man that he could sincerely rejoice in my success. Dranishnikov, Borislavsky and Budarina all came to watch, so I had quite a crowd behind me, all of whom were anxiously following my fortunes. Capablanca moved from board to board with incredible speed. He started many of the games with the King's Gambit, and I was afraid that he might not do the same with me, but I was lucky. It was a good, solid game; I hunched over the board, trying as much as I could to take no notice of those surrounding me, and the game developed quite well. Soon Capablanca began to press me, but then the game stabilized and continued on an even keel.
Dranishnikov and Borislavsky followed every move in an agony of suspense, and from time to time made suggestions, not necessarily very good ones, however. After two hours of play the game was absolutely even and looked as though it could be heading for a draw. But sadly, by this time only five or six games were still in play, and Capablanca moved at such lightning speed there was no time to think between moves. Somehow he succeeded in breaking through my line of pawns, and won the game. When the results were announced, Capablanca had won twenty-seven games, lost one and drawn two, one of the draws being against old Saburov, a courteous gesture. Bashkirov's game was the last to finish: he had arrived late and although he had the assistance of Rubinstein and Marshall, still lost.
I was a little disappointed by losing, as it was the first time I had ever lost a game in a simultaneous match, and put my name down for Thursday's session in the hope of getting my revenge. As I was leaving I said goodbye to Lasker, who was going home the next day. He was very kind and invited me to his house whenever I was in Berlin, an invitation that made me very proud. The article I had written, drawing analogies between the chess masters and Mozart and Bach, had not yet appeared, but several people seemed to know about it and smiled at me.

donderdag 9 mei 2019

Edmond de Goncourt • 10 mei 1882

Edmond de Goncourt (1822-1896), Franse schrijver, criticus en uitgever, hield samen met zijn broer Jules (1830-1870) (en na diens dood alleen) een beroemd geworden dagboek bij.

Woensdag 10 mei
Een heroïsch besluit genomen: ik ben opgehouden met roken. En dat nu al twee dagen.Het is afschuwelijk om zo plotseling en totaal te stoppen met iets waaraan men veertig jaar lang gewend is, en zeker voor een roker die een pakje maryland van zestien stuivers per dag rookte. Soms beginnen mijn vingers automatisch het stukje papier te rollen dat ze onder in een jaszak vinden; en vannacht heb ik gedroomd dat ik alle tabakshandelaren van heel Parijs afliep op zoek naar een pakje verse tabak met die aangename theegeur. De strijd tegen mijn gewoonte duurt nu al achtenveertig uur. Zal het een overwinning voor me worden?
Maar vandaag ben ik me ongerust gaan maken over het volgende: ik vraag me af of mijn inspiratie het duistere, ziekelijke en onaardse gevoel van opwinding dat de tabak geeft, niet zal missen. En ik ben ook bang dat mijn werkritme, dat wordt gemarkeerd door die dromerige pauzes tijdens het roken van een sigaret, aan kracht zal verliezen. Mocht ik dat merken, dan ga ik hoe dan ook weer roken.

Donderdag 11 mei
Het is merkwaardig, maar sinds ik niet meer rook, heb ik weer gevoeld wat echte eetlust is. Ik wist helemaal niet meer wat dat was.

woensdag 8 mei 2019

Mensje van Keulen • 9 mei 1976

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. In 1976 hield ze een dagboek bij dat is gepubliceerd als Alle dagen laat (2006). Een fragment eruit verscheen in Maatstaf.

9 mei
Loesberg [die net zijn vrouw heeft verloren in de treinramp bij Schiedam] grinnikt om ieder cliché, om iedere woordspeling, om iedere voorspelbare reactie. Loesberg heeft een half woord nodig. En tegen Loesberg moet ik min of meer liegen en hij heeft het niet door, of klampt zich vast aan alleen maar een paar aardige woorden. Hij heeft alles van zich afgestoten. Zijn familie, zijn vrienden (?) in Rotterdam, zijn redacteurschap bij Propria Cures. Hij kent niemand in Den Haag, pc was zijn enige opleving, zei hij.
Ik praat veel tegen hem, praat hem vooral uit zijn hoofd er een eind aan te maken en bedenk tegelijkertijd dat het het beste zou zijn. Ook omdat ik bang ben voor de last. Ik weet wat hij voor me voelt en wat hij er allemaal bij verzint, maar nu is Carry er niet meer. Wat kan ik doen? In hoeverre maakt hij er gebruik van, is het mee te spelen? Hij heeft al eens gedreigd me te vermoorden. Ik zag zo'n moord zelfs voor me, maar het kan ook een beeld zijn voor alles waar ik geen raad mee weet. Het hele bestaan als een hoop vlees waar maar op getrapt wordt. Kijk, daar een ramp en kijk, daar ziekte en ellende, en kijk, daar valt nog iemand ongelukkig, welja, het overkomt je maar.
Reinjan M. en Henk S. reden mee naar de begrafenis. In de buurt van Leiden wachtten Hag. en Hannie. We reden achter ze aan. Het was warm, in de auto had alles - de lucht van de stoelen, het rijden - iets van vakantie.
Het crematorium was een veelhoekig gebouw met diverse ingangen en een pijp in het midden waar bleekbruine rook uit opsteeg, met een vaartje. We sloten aan bij een rij belangstellenden en tekenden het boek dat op een kastje links lag. Op het kastje rechts lag geen boek, wel lag er een pen en was er een naam: W. Bot.
Loesberg zat op de voorste rij, recht tegenover de kist. Naast hem zaten Carry's ouders, broer en zus. Schuin achter hem staand, keek ik nu eens naar zijn bolle wang, dan weer naar een ordediender in een zwart pak, met een stevige boevenkop. Er speelde zachte, klassieke muziek. (Een film, een film, dit is niet echt. Hij zou het tegelijkertijd denken.) Het boevenpak vroeg ernstig of iemand wenste te spreken. Een directeur sprak, haar kwaliteiten roemend: ‘Carry kwam bij ons, maatschappijkritisch, een beetje hip. Maar ze deed haar werk uitstekend.’ Haar broer sprak, de laatste zin inslikkend.
L. zat in de aula op een stoel achter de familie die gecondoleerd werd. Hij had zich echt op die stoel gezet. Ik zag hoe hij af en toe schuin opkeek om te zien wie nu weer iets gezegd had.
De ouders grepen me vast. ‘O, u bent... etc. Zorg voor Robert, help hem. Het is zo erg voor Robert.’
Ik knikte, liep op hem af. Hij stond op, omarmde me. O, wat lief dat ik gekomen was. En o, Lon ook. En o, Henk was er en Hannie en Reinjan... Hij wilde koffie. We gingen bij hem zitten.
Hij zei: ‘Dit is wel andere koffie als met de trein naar Parijs gaan.’
Broer vroeg wat hij ging doen. Hij zou met ons meegaan, hij had honger. En hij ging met ons mee. Het was of een dikke zwarte kwal van hem afviel.
We haalden pils en broodjes, lazen een kritiek, lazen brieven, praatten over het proces dat Henk wacht, omdat hij een voetballer labbekak en angsthaas heeft genoemd. We lachten. En dan ineens L., tegen de poes: ‘Nee, vrouwtje komt echt niet meer thuis.’ Hij keek me aan, ik glimlachte, hij glimlachte.
Lon bracht hem naar bed. Naast het bed lag de pil. Haar kleren hingen er.
In de keuken lag een boodschappenlijstje. Uien. Aardappelen. Yoghurt. Hartverscheurend. In de kamer stonden naast een punteslijper die ik ze ooit gegeven had en een ansichtkaart die ik had gestuurd, foto's. Op een ervan hield ze de baby van haar broer vast. (Broer: ‘Carry had geen moederlijke gevoelens, maar was een tante. Neefjes en nichtjes raken een tante kwijt.’ Ik weet niet of hij besefte wat hij zei en wat deed het er ook toe, ook broer was ongelukkig.)
L. wil evengoed naar Parijs. Komt hij langs de plaats des onheils. Belandt in een tweepersoonskamer. Een nieuw vreselijk verhaal?
Ik kan niet verder. Om alles en nog wat. Iets van dat alles en nog wat alleen maar noteren is al onmogelijk.

dinsdag 7 mei 2019

Ernesto Che Guevara • 8 mei 1967

Ernesto Guevara (1928-1967) hield tijdens de laatste elf maanden van zijn leven een dagboek bij. Het is in het Nederlands gepubliceerd als Boliviaans dagboek (Vertaling: Tineke Hillegers-Zijlmans en Frieda Kleinjan-van Braam).

maandag 6 mei 2019

August Willemsen • 7 mei 1990

August Willemsen (1936-2007) was schrijver en vertaler. Eind 1990 kwam hij ten val en brak zijn heup. Zijn revalidatieperiode (en alcoholisme) beschrijft hij in De val.

Dinsdag 7 mei 1990
’Onderweg naar Fez moet ik piesen. Ik sta daar, aan de rand van de weg, in de bekende houding. Op de grond lopen termieten, van die grote rode mieren. Ik pies op die mieren. Onmiddellijk word ik belaagd door een zwerm muggen. Ik denk: zie je, dat is je gerechte straf, ze zijn collegiaal, dit is de wraak van de insektenwereld. Ik maai (met één hand, uiteraard) om me heen, en sla daarbij mijn bril van mijn gezicht. Die valt op de grond in tweeën. Met een brilleglas voor één oog ben ik vervolgens naar Fez gereden, waar ik de volgende dag bij een opticien voor ƒ 30,- een bril heb laten vervaardigen die nog steeds mijn reservebril is.
Zojuist (het is tien voor half 7 in de ochtend) werd ik wakker naast een gigantische bloedvlek op het kussen, en ook nog een op het laken. Ook mijn hele gezicht en mijn handen zaten onder het bloed. Weer een ongemerkte bloedneus. Waar zou dat nu weer van komen? Zo kan ik niet eens meer bij andere mensen slapen!
Ik ga nu toch maar op mijn rug liggen.

zaterdag 4 mei 2019

Fernando Pessoa • 6 mei 1920

• De enige liefde van de Portugese dichter Fernando Pessoa (1888-1935) was de twaalf jaar jongere Ophélia Queiroz, die bij hem op kantoor werkte. Hij schreef haar een groot aantal liefdesbrieven. Uit: Mijn droom is van mij. Brieven, dagboeken, beschouwingen (vertaald door Harrie Lemmens).

6 mei 1920
Lief klein baby’tje,
Dus mijn baby’tje trok bekken naar me toen ik langskwam? Dus mijn kleintje, die zei dat ze me gisteren zou schrijven, heeft mij niet geschreven? Dus baby’tje houdt niet van Nininho? (Niet vanwege de grimassen, maar vanwege het niet-schrijven.) Kijk, Nininha, en serieus nu: ik vond dat je er vrolijk uitzag vandaag, dat je goedgehumeurd leek. Ook lijkt het of je het leuk vond Ibis [= Pessoa] te zien, maar dat durf ik niet te zweren, uit angst me te vergissen. Drijf je nog veel de spot met Nininho? (A. de C.). Ik weet niet of ik morgen naar Belém ga; hoogst waarschijnlijk wel, zoals ik je al heb gezegd. In ieder geval weet je dat ik na half zeven niet meer kom, zodat je na die tijd niet meer op je Ibis hoeft te wachten. Heb je dat gehoort? [sic] Veel kussen en een arm om het middel van mijn baby.
Altijd en eeuwig jouw Fernando


Clara Lamberts-Gijzen • 5 mei 1945

Clara Lamberts-Gijzen hield van 11 september 1944 tot 21 mei 1945 een oorlogsdagboek bij.

Zaterdag 5 Mei 1945
De dag der dagen eindelijk na 5 vreeselijken jaren bezetting en ellende, waarvan de laatste 7 maanden van honger, koude en ontbering in allerlei vorm ten einde.
Vanmorgen om half zeven al in de stad om de Engelsen te begroeten. Zij komen nog niet; het kan nog wel eenige dagen duren. Om 8 uur precies gingen de vlaggen uit en overal klinkt het Wilhelmus. Het is ontroerend om te zien. Een ontzaggelijken drukte in de stad. Het is de mensen aan te zien, dat ze van een zware druk bevrijd zijn. Wij loopen de geheele dag op straat en zijn doodmoe, maar de Canadeezen laten steeds op zich wachten.
Nog steeds daveren de bommenwerpers door de lucht om voedsel af te werpen. Het is een drukte van belang door de stad. De binnenlandse strijdkrachten, die zoolang onder de grond hebben gewerkt, komen nu in actie, maar nu boven den grond en in volle vrijheid.

Zondag 6 Mei
Ontzaglijken drukte in de stad. Uren in de stad gestaan en geloopen, maar nog steeds geen Engelsen gezien.
Er wordt dag en nacht gewerkt om al het voedsel te deelen en te tellen om de bevolking zoo gauw mogelijk te helpen.

Maandag 7 Mei
Het zelfde beeld als de laatste dagen. Alle mensen zijn op straat.
De eerste Canadeezen gezien. Ik ben zoo veel op de straat dat ik bijna geen tijd heb om te schrijven.
Wij wilden naar Apeldoorn, maar vanwege de ziektes die heersen, mogen wij niet de stad verlaten.

Dinsdag 8 Mei
Dit is wel de gewichtigste dag. Vannacht om 1 minuut over 12 uur (dus tussen 8 en 9 mei 1945) worden de vijandelijkheden in heel Europa gestaakt. Dan is de slachting van 5 lange jaren voorbij. Wij kunnen het ons niet begrijpen, en steeds als wij een vliegtuig hooren bekruipt ons nog angst.
Vanmiddag om 3 uur begon voor het eerst de distributieradio te spelen. Er zijn kolen aangekomen en verschillende zaken hebben weer stroom. Het was ontroerend toen wij voor het eerst weer de oude omroepstemmen hoorden en weer Radio Oranje uit Engeland. Deze afgeloopen dagen zijn om nooit te vergeten.
Vanavond om half negen zijn hier uit de buurt de N.S.B.ers uit hun huizen gehaald. Met gejoel en Oranjeliederen werden ze weggebracht. Ook hebben ze hier in de buurt van vrouwen en meisjes die zich met Moffen hebben afgegeven, de koppen kaalgeknipt en ze met de kale koppen in triomf door de straten gedragen. Ik lag met flinke hoofdpijn op de divan, maar ik heb toch nog meegedaan, want dit moment had ik niet graag willen missen. Dit tuig heeft ons zooveel aangedaan dat iedere straf nog te licht voor hun is.
De Canadeezen zijn vanmiddag om 3 uur in Leiden aangekomen. Het was prachtig en wij hebben de stoet op het Levendaal goed kunnen zien. Jonge meisjes en kinderen hadden zij op de wagens en op de motorfietsen en alles was met bloemen en confetti. Het is om nooit te vergeten.

Edmond de Goncourt • 4 mei 1871

Edmond de Goncourt (1822-1896), Franse schrijver, criticus en uitgever, hield samen met zijn broer Jules (1830-1870) (en na diens dood alleen) een beroemd geworden dagboek bij.

Donderdag 4 mei [1871]
Vanaf het stadhuis vertrokken om in een van de meer afgelegen wijken Jongkind op te zoeken. Ik ben een van de eersten die de verdiensten van de schilder gezien heeft, maar ik kende de man zelf nog niet.
Stel u voor een blonde reus met blauwe ogen, het blauw van Delfts aardewerk, en een naar beneden getrokken mond, terwijl hij aan het schilderen is in een gebreid vest en met een Hollandse schipperspet op.
Op zijn ezel heeft hij een schilderij van een Parijse voorstad, met een lemige rivieroever van een allerkostelijkste makelij. Hij laat ons schetsen zien van Parijse straten, van de wijk rond de rue Mouffetard, van de omgeving van de Saint-Médard, en het lijkt of daar de apotheose van de grijze en vlekkerige Parijse pleisterkalk, in de glans van de vochtige atmosfeer, door een tovenaar is vastgelegd. Daarna volgen voorstudies, kladjes op papier, fantastische beelden van lucht en water, een vuurwerk van de kleuren van de hemel.
Hij liet het ons allemaal heel goedig zien, terwijl hij een mengeling van Hollands en Frans brabbelde, waarin soms de bitterheid doorklonk van een groot talent dat 3.000 frank per jaar vraagt om te kunnen leven, een bedrag dat hij niet altijd bij elkaar had gekregen, zelfs niet in de tijd dat hij een schilderij van Bonington voor 80.000 frank van de hand had zien gaan. Maar direct daarop bedaarde hij weer en sprak hij met een trieste ondertoon over zijn kunst, zijn strijd en over zijn voortdurende zoeken, waardoor hij, naar zijn zeggen, ‘de ongelukkigste mens was die er rondliep’.
Intussen was er steeds een vrouw in zijn onmiddellijke nabijheid, die zich in woord en gebaar tegenover hem gedroeg zoals een moeder met haar kind omgaat, een vrouw die hem gered had van de honger en de waanzin. Zij was gedrongen en had zilvergrijs haar en een flinke snor; het was een engel van toewijding met het uiterlijk van een bordeelhoudster.
Het bezoek nam geruime tijd in beslag, het bekijken van de portefeuilles duurde verscheidene uren, Jongkind kwam los, hij wond zich op over de politiek van de Commune. Plotseling begon zijn spreken zich te verhollandsen en raakte hij in de war, zijn woorden werden heel vreemd en onsamenhangend. Er was sprake van agenten van Lodewijk XVIII, van afschuwelijke dingen waarvan de schilder getuige zou zijn geweest. Hij sprong ineens op, alsof er een veer in hem losschoot: ‘Daar ging een elektrische stroom vlak langs me heen, zag u wel.’ En met zijn mond deed hij het geluid van een fluitende kogel na. Hij ging weer zitten en begon opnieuw over de geheime politie, over mensen die hem wilden laten verdwijnen, enzovoorts. Het is treurig, het is afschuwelijk om te zien hoe deze talentvolle man, die al een keer uit de afgrond is teruggehaald, wankelend op het punt staat er opnieuw in te vallen bij het eerste het beste gesprek van enige duur, bij de minste prikkeling van zijn zenuwen, bij de minste inspanning van zijn hersenen.

vrijdag 3 mei 2019

Gerard Bilders • 3 mei 1860

Gerard Bilders (1838-1865) was een Nederlandse schilder. Zijn brieven en dagboek zijn te lezen bij de dbnl.

3 Mei.
- Ofschoon de lieve maand gekomen is, de maand der vogels, der dichters, der groene blaadjes, is er toch nog niets, dat mij daaraan herinnert. Waar geen vrede heerscht, is geen geluk.

5 Mei.
- De luiheid is tegenwoordig ontzettend. Het flaneren neemt dagelijks toe, de lust tot werken vermindert, en evenmin als het warme weder, komt ook mijne schilderij vooruit. Ik weet niet wat mij beheerscht en wat ik eigenlijk wil. Vroeg iemand mij wat ik buitengewoons begeer, ik zou er moeijelijk op kunnen antwoorden. En toch wil ik iets. Flaneren vind ik tegenwoordig hemelsch; zoo ledig en gemakkelijk daar heen te slenteren en op te merken, hoe alle menschen druk bezig zijn en ook wel zouden willen flaneren, indien ze maar konden, en zelf zich op dat oogenblik daar buiten en vrij te gevoelen! En dan niet alleen dit, maar het toegeven aan zijne neiging tot dolce far niente, is nog het lekkerst van alles. Zoolang als ik buiten mijn atelier blijf, is dat gelukkig gevoel ontzettend groot, doch, wee! als ik de schilderkamer weêr inkom en zie, dat ik ook woelen moet net als de menigte op straat, maar met de vingers in het haar, als ware het, om met geweld uit het hoofd te halen wat er uit moet en er mogelijk niet eens in zit. Men keert op de beroerdste wijze in de werkelijkheid terug, en dit is de ongunstige keerzijde van de schoone flanerij.

woensdag 1 mei 2019

Giuseppe Verdi • 2 mei 1898

• Uit een brief van de Italiaanse componist Giuseppe Verdi (1813-1901) aan muziekcriticus Camille Bellaigue, auteur van het boek Les musiciens waarop Verdi hier reageert.. Uit: Autobiografie in brieven (vertaald door Yolanda Bloemen).

Milaan, 2 mei 1898
Ik deel uw lof voor de drie giganten: Palestrina, Bach, Beethoven. En als ik aan de karigheid, aan de melodische en harmonische armoede van die tijd denk, schijnt Palestrina me een wonder toe.
Iedereen denkt over Gluck zoals u doet, maar ik kan niet om de gedachte heen dat hij niettegenstaande zijn enorme dramatische gevoel, niet ver uitsteekt boven de besten van zijn tijd, en een minder musicus is dan Händel. .[...] Over Rossini en Bellini zegt u veel dingen die misschien waar zijn, maar ik moet bekennen dat ik toch van mening ben dat Il barbiere di Siviglia, met zijn overvloed aan ware muzikale ideeën, door de komische verve en de natuurlijkheid van de declamatie, de mooiste opera buffa is die er bestaat. Ik deel uw bewondering voor Tell, maar hoeveel andere heerlijke, sublieme dingen zijn er niet in veel van zijn andere opera’s te vinden! – Bellini is weliswaar arm in de instrumentatie en harmonie... maar hij is rijk aan gevoel en een eigen, individuele melancholie! Ook in zijn minder bekende opera’s, in La straniera en Il pirata, zitten lange, heel lange melodieën, zoals niemand vóór hem heeft gemaakt. En wat een waarheid en kracht in de declamatie, zoals bijvoorbeeld in het duet van Pollione en Norma! En wat een verhevenheid van gedachte in het eerste thema van de introductie van Norma, enkele maten verder gevolgd door een ander thema […] slecht geïnstrumenteerd, maar niemand heeft ooit iets mooiers en hemelsers gemaakt.