donderdag 5 juni 2025

Albert Camus • 6 juni 1938

Albert Camus (1913-1960) was een Franse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeknotities 1935-1951 is in het Nederlands uitgegeven onder de titel Dagboek (vertaling Halbo C. Kool)

Juni
In de bioskoop zit het vrouwtje uit Oran naast haar man hete tranen te huilen om al de onheilen van de held. Haar man smeekt haar daarmee op te houden. Tussen haar tranen door zegt zij: 'Toe nou toch, laat me genieten.'

De verleiding voor alle schrandere koppen: het cynisme.

Armoede en grootheid van deze wereld: ze biedt geen waarheden aan, maar liefdes.

De Absurdheid regeert en de liefde redt daarvan.

Er zit een juiste psychologie in de feuilletons. Maar het is een royale psychologie. Ze houdt geen rekening met de details. Daardoor is ze onecht.

De oude vrouw in antwoord op de nieuwjaarswensen: lk heb niet zulke grote verlangens: werk en gezondheid.

Die wonderlijke ijdelheid van de mens die doet en wil geloven dat hij snakt naar een waarheid, terwijl het een liefde is, wat hij van deze wereld vraagt.

Het is moeilijk bewust het begrip te aanvaarden dat men aan veel superieur kan zijn zonder daarom zelf een superieur iemand te zijn. En dat de ware superioriteit ...

woensdag 4 juni 2025

Emma Thompson • 5 juni 1995

Emma Thompson (1959) is een Britse actrice. In 1995 hield ze een dagboek bij tijdens de opnames van Sense and Sensibility, een film naar het boek van Jane Austen, van regisseur Ang Lee.

Vertaling door ChatGPT onderaan.

SATURDAY 3 JUNE: Bed with a pill at eleven. Woken at three by the birds, at four by the draught and at six by the light. In to work with a stiff neck for 8 a.m. Pissing down. Perfect. Must finish early as the move to Salisbury will kill everyone. Haven't had enough sleep this week and next week is night shoots. I'll look ninety.
Imelda (to me): 'You'd suit a bad perm.'
Very nice lady served us drinks in hotel and was followed in by a cat. We all crooned at it. Man to cat (very low and meaning it): `Fuck off.' The nice lady didn't turn a hair. The cat looked slightly embarrassed but stayed.

SUNDAY 4 JUNE: 8.40 p.m. State of shock as we arrive in Southampton to ghastly modern hotel on a roundabout. After our protected, countryfied existence it's a rude awakening. I am melancholy. Tomorrow a gigantic day so am putting self to bed severely early.

MONDAY 5 JUNE: 6.40 a.m. Grey skies. Slept so well I'm a new man. And that's unusual. Will cloud burn off?
8 a.m. We're about to do line-up for a scene that's thirty shots, two cameras and almost the entire cast. Very seriously overstretched. One can feel everyone's sinews tautening.
9.30 a.m. Make-up and hair full of people going from pillar to post. A line-up of staggering complexity. Lots of folk from the Much Ado crew have joined to do Camera B. Still can't work out weather. Morag relieved to find I'd slept. I'd started to look exhausted. Must be disciplined this week.
The curtains in this new hotel are very efficient so the light didn't wake me at four. I like it here.


Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT.

ZATERDAG 3 JUNI:
Om elf uur naar bed met een pil. Om drie uur wakker van de vogels, om vier uur door de tocht, en om zes uur door het licht. Naar het werk met een stijve nek, om 8 uur ’s ochtends. Het giet. Perfect. Moet vroeg stoppen want de verhuizing naar Salisbury maakt iedereen kapot. Heb deze week te weinig geslapen, en volgende week zijn de nachtopnames. Ik zal eruitzien als negentig.

Imelda (tegen mij): ‘Jou zou een mislukte permanent goed staan.’

Een heel aardige dame schonk ons drankjes in het hotel, en werd gevolgd door een kat. We kirden allemaal tegen het beest. Man tegen de kat (heel laag en serieus): ‘Rot op.’
De aardige dame vertrok geen spier. De kat keek licht beschaamd, maar bleef zitten.

ZONDAG 4 JUNI:
20:40 uur. In shock aangekomen in Southampton bij een afschuwelijk modern hotel op een rotonde. Na ons beschermde, landelijke leventje is dit een brute wake-up call. Ik ben weemoedig. Morgen wordt een gigantische dag, dus ik stuur mezelf streng vroeg naar bed.

MAANDAG 5 JUNI:
6:40 uur. Grijze luchten. Zo goed geslapen dat ik een nieuw mens ben. En dat is zeldzaam. Zou de bewolking optrekken?
8:00 uur. We staan op het punt de opstelling te doen voor een scène met dertig shots, twee camera’s en bijna de hele cast. Het is echt zwaar overbelast. Je voelt ieders pezen zich aanspannen.
9:30 uur. Make-up en haarafdeling vol mensen die van hot naar her rennen. Een opstelling van duizelingwekkende complexiteit. Veel mensen van de Much Ado-ploeg zijn erbij gekomen om Camera B te doen. We kunnen het weer nog steeds niet inschatten. Morag was opgelucht te horen dat ik geslapen had. Ik begon er echt uitgeput uit te zien. Deze week moet ik gedisciplineerd blijven.
De gordijnen in dit nieuwe hotel zijn heel effectief, dus het licht maakte me niet om vier uur wakker. Ik vind het hier prettig.

dinsdag 3 juni 2025

Frida Vogels • 4 juni 1974

Frida Vogels (1930) is een Nederlandse schrijfster. Haar door kritiek en publiek gewaardeerde dagboeken 1954-1971 zijn gepubliceerd in 8 delen.

4 juni — E. is een Adagio van Benedetto Marcello aan het instuderen. Een eigenaardig stuk, zei ik. 'Je kunt eraan horen dat het muziek van een dilettant is. Muziek van iemand die aan andere dingen dacht terwijl die muziek in zijn achterhoofd speelde en zich ten slotte een uitweg baande, geen muziek waarop volgens de regels van de kunst is gewerkt.' Dat beviel hem niet. 'Jij noemt het eigenaardig, en ik vind het prachtig. 'Eigenaardig betekent niet dat ik het niet mooi vind. lk vind het mooi, maar eigenaardig, apart, met niets anders te vergelijken. ''Dat komt dan doordat ik het nog niet goed speel.' 'Nee, dat komt doordat ik die muziek eigenaardig vind.'
Hij gooide het over een andere boeg en vocht mijn notie van 'dilettant' aan. Benedetto Marcello, zei hij, was advocaat geweest, of notaris, in elk geval geen zakenman, zoals ik dacht. Ik zag niet in dat dat verschil maakte. Om zo'n Adagio van Marcello te schrijven, zei hij, is veel minder tijd nodig dan voor een Toccata of een Fuga van Bach met hun ingewikkelde structuur. Ik sprak het niet tegen. Wat de muziek van Marcello onderscheidt, zei hij vervolgens, is de melodische fantasie, die alle Duitse componisten ontbreekt en waarop alle Duitse componisten jaloers zijn; niet voor niets ontleende Bach melodieën aan Vivaldi en Marcello. Op dit punt zei ik 'nu word ik kwaad'. Ik was een ogenblik ook echt kwaad, omdat hij me alleen uit vooropgezette argwaan tegengesproken had en me nu op een gratuite insinuatie tracteerde, maar een paar honderd meter verder (we liepen op straat) maakte ik het alweer goed.

Het huis was dit keer toen ik thuiskwam een smeerboel. Erger dan ooit. Lilina was al een maand weg, E. is een maand lang alleen thuis geweest en leefde de laatste twee weken daarvan in onzekerheid wanneer ik nu thuis zou komen. Dat zal hem de lust om er iets aan te doen wel benomen hebben. De bak van de poes was zo smerig, dat hij ernaast poepte en daar groot gelijk in had, op die bak kon hij niet gaan. E. sprak het tegen. 'Ik had zijn bak pas nog schoongemaakt: je zou hem er met zijn gezicht in kunnen duwen en dan zou hij nog volhouden dat die bak schoon was. Enfin. Mijn voorstel om samen een dag of wat met vakantie te gaan is er nog steeds, al is het gezien de omstandigheden wel een uitvlucht geworden. Het zou eind volgende week kunnen, want dan heeft hij een vrije dag.
Ik vertelde aan Michiel dat ik Stefanini een pepermolentje heb gegeven. Ik had er peperkorrels die we van Alvise gekregen hebben in gedaan; dat is extra lekkere peper, die Alvise van een oom die op Venezuela vaart krijgt. 'Als de peper op is,' zei ik tegen Stefanini, 'dan zeg je het maar, dan geef ik je nieuwe.' 'Nou zeg!' zei E. verontwaardigd, 'zo veel van die peper hebben we niet!' Michiel proestte het uit. Die schaamteloze verwendheid van E. vindt hij prachtig.

maandag 2 juni 2025

Frederik van Eeden • 3 juni 1906

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.

zondag 3 juni
1e Pinxterdag. Slecht weer. Ik ben weer aan 't niezen door hooi-katarrh.
Gister kwam de lange brief van Else Otten. Zij springt raar met mij om. Voor weken heeft zij ‘de Zendeling’ al van Kahane terug en de Broeders van Frisch. En nu vraagt ze mij of ze de Zendeling aan Halm mag geven, en de Broeders aan Kahane. Terwijl ik al vier maanden zit te wachten op het oordeel van Kahane over de Broeders. Dat is om tureluursch te worden. Ze vertaalt goed, maar heeft geen begrip van nauwgezette samenwerking.
Ondanks die slechte tijdingen sliep ik heerlijk. Soms voel ik alsof die Berlijnsche tijd mijn gemoedsrust verstoord heeft en of ik gelukkiger was zonder die grootere aspiraties. Vooral het gevoel dat ik iets nog veel voortreffelijkers moet geven om te bereiken wat ik wil, en dat er in die succesvolle tooneel werken een zekere deugd zit die ik niet bemerk en die ikzelf niet heb, dat werkt hinderlijk. Ik zie volstrekt het superieure niet van de stukken van Ibsen, ook zelfs niet van Maeterlink. Een stuk als Monna Vanna laat mij koud als een steen. Waarom hun werk boven het mijne staat, weet ik niet. Het publiek zegt het, maar de vraag is: Is er in Ibsen en Maeterlink iets moois dat ik niet zie, of is er in 't mijne iets wat ik wel zie maar het publiek nooit kan zien? ▫ Het is onmogelijk zich toe te leggen op het mooi van anderen, omdat het publiek dat wil. Ik kan mij alleen toeleggen op een zekere tooneel-geschiktheid, die ik tot nog toe verwaarloosde.

zondag 1 juni 2025

Elizabeth Lecky-van Dedem • 2 juni 1877

Sophia van Württemberg (1818-1877) was de eerste vrouw van koning Willem III. Ze schreef brieven aan een hartsvriendin, Lady Mallet, die door het ontbreken van enige terughoudendheid gelezen kunnen worden als een dagboek.

Elizabeth Lecky-van Dedem aan Lady Malet
1juni 1877
Ik heb twee telegrammen ontvangen uit Den Haag, één van 1 uur 40: 'Toestand onveranderd, met heldere ogenblikken. Ik was zo gelukkig haar even te mogen zien. Pauline [hofdame en zus van Elizabeth].' En een ander van 5 uur 29: 'Toestand slechter ondanks korte verbetering, niemand bij haar toegelaten, kom indien je dat wenst, Pauline.' Ik wil morgen gaan, of zij nog leeft of overleden is, ik wil bij haar zijn. Ik heb nu zo veel te doen dat ik niet meer bij u kan komen, ik kan u ook niet laten weten wanneer ik nog thuis zal zijn, maar ik beloof u dat ik u zal schrijven uit Den Haag, waar ik zondag hoop te arriveren.


Koningin Sophie stierf op 2 juni in Huis Ten Bosch.


Elizabeth Lecky-van Dedem aan Lady Malet
3/4 juni 1877
Eergisteren kreeg ik een telegram van mijn zuster: 'Het einde van dat voor ons zo kostbare leven kwam om twaalf uur!' Dit is een verschrikkelijke slag voor ons allemaal, en ook voor Nederland. Ik ben zaterdag niet vertrokken maar heb uw briefje per eerstvolgende post aan mijn zuster gestuurd, haar gezegd dat zij er naar omstandigheden mee moest handelen. Onze lieve koningin was zo zwak; ik ging niet weg omdat ik mij niet goed voelde en omdat mijn zuster getelegrafeerd had: 'Overkomst zinloos, niemand mag bij haar.' Iedereen die van haar hield wilde naar haar toe en dat was natuurlijk onmogelijk. Waarschijnlijk vertrek ik morgen naar Den Haag, vandaar zal ik u schrijven. Mijn oudste broer was vandaag hier, op weg naar het huwelijksfeest van Lord [...]. Hij heeft mijn zuster Pauline gisteren gesproken, vlak nadat zij bij de koningin was geweest De koningin was zich ten volle bewust van haar toestand.

John Cheever • 1 juni 1976

John Cheever (1912-1982) was een Amerikaanse schrijver. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij. Hij had altijd veel bewondering voor zijn collega John Updike, en was ontdaan toen hij op 1 juni 1976 door een radiostation gebeld werd met de mededeling dat Updike zou zijn overleden. Later bleek dat niet te kloppen.

[vertaling door ChatGPT onderaan]

The telephone rings at four. “This is C.B.C. John Updike has been in a fatal automobile accident. Do you care to comment?” I am crying. I cannot sleep again. I think of joining Mary in bed, but I am afraid she will send me away. I think I am right. When there is a little light I feed the dogs. “I hope they don’t expect to be fed this early every morning,” she says. I do not point out that John will not die every morning, and that in any case it is I who feed them. This restraint costs me nothing. When I go into the kitchen for another cup of coffee, she empties the pot into my cup and says, “I was just about to have some myself.” When I insist on sharing the coffee I am unsuccessful. I do not say that the pain of death is nothing compared to the pain of sharing a coffeepot with a peevish woman. This, again, costs me nothing. And I see that what she seeks, much more than a cup of coffee, is the gratification of a sense of denial and neglect—and that we so often, all of us, put our cranky and emotional demands so far ahead of our hunger and thirst.
As for John, he was a man I so esteemed as a colleague and so loved as a friend that his loss is indescribable. He was a prince. I think it not difficult to kiss him goodbye—I can think of no other way of parting from him, although he would, in my case, have been embarrassed. I think him peerless as a writer of his generation; and his gift of communicating—to millions of strangers—his most exalted and desperate emotions was, in his case, fortified by immense and uncommon intelligence and erudition. John, quite alone in the field of aesthetics, remained shrewd. Mercifully, there is no consolation in thinking that his extraordinary brilliance presaged a cruel, untimely, and unnatural death. His common sense would have dismissed that as repulsive and vulgar. One misses his brightness—one misses it painfully—but one remembers that his life was dedicated to the description of enduring—and I definitely do not mean immortal—to enduring strains of sensuality and spiritual revelations.
So the call about John’s untimely death was a fraud. I have decided, says my daughter, that it was an overambitious stringer, who saw the name on a police blotter and tried to cash in. This is a wish founded on the desirable simplicity of being charitable; one of her best characteristics. I am distempered, forlorn, and idle.

Ongecorrigeerde vertaling door ChatGPT

De telefoon gaat om vier uur.
"Met de C.B.C. John Updike is omgekomen bij een auto-ongeluk. Wilt u reageren?"
Ik huil. Ik kan niet meer slapen. Ik overweeg om bij Mary in bed te kruipen, maar ik ben bang dat ze me weg zal sturen. En ik denk dat ik daar gelijk in heb.
Als het een beetje licht begint te worden, voer ik de honden.
"Ik hoop niet dat ze verwachten voortaan elke ochtend zó vroeg gevoerd te worden," zegt ze.
Ik wijs er niet op dat John niet elke ochtend zal sterven, en dat ik het ben die ze voedt. Deze terughoudendheid kost me niets.
Als ik naar de keuken ga voor nog een kop koffie, giet ze de pot leeg in mijn kopje en zegt: "Ik stond op het punt er zelf ook een te nemen."
Als ik aandring op het delen van de koffie, heb ik geen succes.
Ik zeg niet dat de pijn van de dood niets is vergeleken met de pijn van het delen van een koffiemachine met een humeurige vrouw. Ook dat kost me niets.
En ik zie dat wat zij zoekt, veel meer dan een kop koffie, de bevrediging is van een gevoel van ontbering en verwaarlozing—en dat we zo vaak, allemaal, onze humeurige en emotionele eisen ver boven onze honger en dorst plaatsen.

Wat John betreft: hij was een man die ik zo waardeerde als collega en zo liefhad als vriend, dat zijn verlies onbeschrijfelijk is. Hij was een vorst.
Ik denk dat het me niet moeilijk zou vallen hem vaarwel te kussen—ik kan me geen andere manier voorstellen om van hem afscheid te nemen, al zou hij, in mijn geval, zich gegeneerd hebben gevoeld.
Ik beschouw hem als onovertroffen als schrijver van zijn generatie; en zijn gave om—aan miljoenen vreemden—zijn meest verheven en wanhopige gevoelens over te brengen, werd bij hem nog versterkt door een immense en uitzonderlijke intelligentie en belezenheid. John bleef, helemaal alleen op het terrein van de esthetiek, scherpzinnig.
Gelukkig biedt het geen enkele troost om te denken dat zijn buitengewone briljantheid een wrede, vroegtijdige en onnatuurlijke dood voorspelde. Zijn gezond verstand zou dat idee afgedaan hebben als weerzinwekkend en vulgair.
Men mist zijn helderheid—men mist die pijnlijk—maar men herinnert zich dat zijn leven gewijd was aan het beschrijven van blijvende—en ik bedoel beslist niet onsterfelijke—blijvende spanningen van sensualiteit en geestelijke openbaring.

Dus het telefoontje over Johns vroegtijdige dood bleek een vergissing.
"Ik denk," zegt mijn dochter, "dat het een te ambitieuze freelancer was, die zijn naam op een politierapport zag en dacht er munt uit te slaan."
Dat is een wens, gebaseerd op de wenselijke eenvoud van vergevingsgezindheid—één van haar mooiste eigenschappen.
Ik ben uit mijn doen, verlaten en lusteloos.

J.J. Voskuil • 31 mei 1968

• Schrijver J.J. Voskuil (1926-2008) hield zijn leven lang een dagboek bij, dat nu in delen wordt uitgegeven door Van Oorschot. Het onderstaande fragment komt uit het deel Martelaarschap, over de jaren 1965-1974.

dinsdag 21 mei. Naast me, op de Dam, staan een Amerikaan en zijn vrouw voor het stoplicht te wachten. `Say, what is this, Rotterdam or Amsterdam?' vraagt de man.

vrijdag 31 mei. Met de trein naar Dordrecht, met de bus naar de Kop van 't Land. Bij de halte waren twee of drie huisjes. Op de weg stonden een paar mensen te praten. Langs de Dordtsche Kil, eerst langs een smalle weg onder zwatelende populieren, daarna over een dijkje langs de rand van de Zuidhollandse Biesbosch. Onwezenlijk stil. Alleen een enkele boer en tegen het eind van de middag groepjes tenensnijders die uit de Biesbosch kwamen en met hun bundeltjes opzij in ganzepas voor ons uit over het dijkje naar de weg liepen. De Kil verbreedde zich tot het Hollandsch Diep. We liepen een eind langs een smal pad de Biesbosch in. Links het vlakke, drooggelopen slik met kleine donkergroene pollen en vogels, rechts een ondoordringbare wildernis van wilgen, slik, modder, donkere kreken Een bruine kiekendief, jagend boven het weiland. Hoog, wuivend gras. Een stralende, wolkeloze hemel met een stevige noordoostenwind. Over het water een zomerse stilte. Af en toe een boot. We liepen door naar Dubbeldam en namen de bus naar Dordrecht. Gegeten in de stationsrestauratie en daarna tot zonsondergang op het Groothoofd gezeten. Schuin voor ons zat een man op een bank. De zon kwam onder de dubbele rij bomen door. Het licht werd roodachtig. Op het water de bedrijvigheid van schepen.