• Frederik van Eeden (1860-1932) publiceerde in 1920 een soort aforismedagboek, Gedachten geheten.
19 Juni.
CLXIX. Er kunnen altijd, onder àlle omstandigheden, genieën voorkomen, die zich, naarmate zij hooger begaafd zijn, ondanks àlle tegenwerking van buiten, ontwikkelen.
CLXX. Niemand wane zich eenig meester van begeerte of daad.
CLXXI. Armoede verlaagt en verdierlijkt, ontwikkelt al de lagere neigingen en onderdrukt het geestelijke en goddelijke in den mensch.
22 Juni.
CLXXII. De liefde, absoluut gedacht, is het volmaakte begrip en de volmaakte vergeving.
CLXXIII. Een schare neigingen, gevoeld als plichten, spoort ons tot handelen naar geheimen raad eens veldheers.
CLXXIV. Alle leden onzer samenleving, zoowel bezitters als niet-bezitters, hebben kapitalistische levensuitingen, moraal en begrippen.
25 Juni.
CLXXV. De goede, waarachtige woordkunst of literatuur is: het hooger stijgen in waarheid en schoonheid, en die in 't woord belichamen.
CLXXVI. Wie iets moois maakt, lijkt mij meer artist dan wie iets goeds maakt.
CLXXVII. Armoede is een vreeselijke vloek, in dreigende oppositie met de hoogere deugden, kunst, wijsheid, wetenschap en beschaving.
28 Juni.
CLXXVIII. Niet kapitaal en rente afschaffen, zooals de dwepers willen, want de maatschappij heeft ze noodig, maar er wijs, rechtvaardig en eerlijk mede handelen.
CLXXIX. Kunsttermen worden wel eens gemeengoed.
CLXXX. De spraak heeft schoonheden, die geen zang kan weergeven of vergoeden.
30 Juni.
CLXXXI. Rijkdom was de onmiddellijke oorzaak van de glorie der beroemde centra van hooge menschelijke cultuur.
CLXXXII. Voor een normaal mensch ligt het geluk van den dag zoowel in het werk dat hij doet, als in de uren van rust en de uren van geestesoefening.142-2017>
Geen opmerkingen:
Een reactie posten