• Uit:
Kronijkje der stad Roermond beginnende met de komst van Keizer Joseph II en eindigende met de troonsbeklimming van Leopold I, Koning der Belgen (1781-1831), door Sebastiaan van Beringen.
1797, den 13 February, heeft zich alhier vertoont eene droeve tragedie, die men in twee of drie eeuwen niet gehoord en heeft. Naermiddag tusschen 3 en 4 uren vertoonde sig de Franschen commissaris met den agent F. van Borren, vergeselschapt met eenige chasseurs en gendarmen met hunne wapens in de hand, en in sulk order, als of deselve hadden moeten gaen vegten tegens hunne vyanden; men sag deselve met allen haest en vreedheyd naer het convent van de minderbroeders toe reyden en met eenen drift met de paerden het klooster inneemen alsof het hadde eene batterij geweest. Men sag hier eene menigte borgers en borgeressen op de straet voor het klooster geschaerd en het was grootelyks te vreesen voor eenen oproer, om reden van het misnoegen en om de groote liefde, die deselve borgers tot de paters droegen. Men hoorde al van eenigen seggen: dit moeten wy niet toestaan, een ander zeide: wy willen ons met geweld daartegen versetten; één derde: laet ons met geweld het klooster ingaan, wie weet, hoe dat deselve mishandeld worden? soo dat de oproer aanstaande was. De paters vol vrees, datter iets om hunnen wil soude voorvallen, hebben middel gesocht om aen de borgers te konnen spreken. Eyndelyk is de paterkoster, met naeme Wouters, aen de deur des convents gekomen en heeft alsoo de borgers toegesproken van sig te stillen en vreedsaem te blyven, want dat men sig moet schikken in den wil des Heeren en meer andere vermaningen. Terwyl hy nog besig was met spreken, is gekomen de brigadier van de gendarmen en stiet hem met synen voet het klooster in. De borgers siende dat de oproer tot naedeel van de paters soude strekken, hebben sig gestilt, sonder nogtans dat het klooster van hun verlaeten werd. Men heeft het klooster alsdan gesloten en de deur beset met gewapende mannen. De commissaris riep den pater Guardiaen tot rekening, met naem van Loosen, van Roermond geboortig, wiemede den Eerw. pater Wouters, koster der kerk, geboortig van Mechelen. Terwyl dezelve besig waeren, doorliepen de soldaeten de kerk en het klooster. Men heeft nae de opening der kerk het crucifix van den altaer van den H. Franciscus in stukken gevonden, als ook eenen arm afgehouwen van het beeld van Onze Lieve Vrouwe. Jae men heeft hun (de soldaeten) sig sien aan het volk vertoonen int misgewaed, de cingels om hun ligchaam gedraaid als een priester. Anderen droegense aen de saebels, andere om hunne chasseurs-mutsen. Jae men heeft se nog denselven avond, in de herbergen gesien met deselve, by vorme van nestels om hunne schouders, en de amicten droegense als neusdoeken in hunne sakken. Ik geloove niet dat dit hunne orders syn geweest. De oploop duerde tot omtrent 's avonds 8 uren, alswanneer de commissaris en agent met eenige gewapende mannen uit het klooster kwamen en seyden aen de borgers, dat de paters nog souden blyven tot des anderen daags; dit was om het volk hierdoor van het klooster af te trekken, hetgeen ook van veelen verlaeten werd. Echter kwam het ongelukkig uur van hun vertrek. Naer alvoorens den segen of benedictie des Guardiaens ontvangen te hebben, in presentie van nog eenige Franschen, die nog binnen waeren gebleven, geleidde men hun één voor één tot aen de deur met eene brandende keerse in de hand. De paters waren van dien oogenblik van alles ontslaegen, uitgenomen de guardiaen en de koster, die nog voor eenige saeken responsabel bleven.
1797, den 17 February, moesten de Religieusen van de Abdye Munster en den volgenden dag de religieusen van St. Gerlacus hunne kloosters verlaeten.